8. Kamervragen over pensioenen en het nieuwe Duitse belastingverdrag

 
'Naar schatting tienduizenden senioren in Nederland die in Duitsland hebben gewerkt, ontvangen minder pensioen door een nieuw belastingverdrag. Ze gaan er komend jaar in veel gevallen op achteruit, van enkele tientjes tot een paar honderd euro netto', berichtte dagblad de Gelderlander op 18 augustus 2018.

Onder het nieuwe belastingverdrag gaan in Nederland wonende gepensioneerden met een pensioen, lijfrente of sociale zekerheidsuitkering van in totaal meer dan € 15.000 per jaar, hierover in Nederland belasting betalen. In Nederland loopt de heffing over het gehele pensioen op tot maximaal 52%. Uit berekeningen blijkt dat dit in veel gevallen leidt tot een fors hogere belastingdruk dan in de oude situatie het geval was.

Voormalig staatssecretaris van Financiën Frans Weekers zei hierover: 'Ik vind het belangrijk dat deze groep gepensioneerden de tijd krijgt om zich aan deze situatie aan te passen. Daarom wil ik voorzien in een overgangsregeling voor zes jaar om de gevolgen van deze overgang van het heffingsrecht geleidelijker te laten verlopen.'
Op pensioen, lijfrente en sociale zekerheidsuitkeringen is daarom tijdelijk (en onder bepaalde voorwaarden) een lager belastingtarief van toepassing. Het tarief wordt gedurende zes jaar stapsgewijs verhoogd.

Het bericht in de Gelderlander heeft aanleiding gegeven tot het stellen van Kamervragen aan de staatssecretarissen van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
 Gevraagd is onder andere of de in het bericht genoemde uitspraak van toenmalig staatssecretaris Weekers uit 2014 dat senioren geen last van het belastingverdrag zouden hebben, correct is.
Voorts is gevraagd of de beide bewindslieden de mening delen dat mensen met een relatief klein in Duitsland opgebouwd pensioen onevenredig hard getroffen worden en wat hier eventueel tegen kan worden gedaan.

De vragen moeten in beginsel voor 5 oktober 2017 door de beide bewindslieden worden beantwoord.

7. Hoog btw-tarief op alcoholhoudende dranken bij eten in restaurant

In deze procedure is in geschil of op de door X verstrekte alcoholhoudende dranken het tarief van 6% van toepassing is (standpunt X) of het tarief van 21% (standpunt Inspecteur).

Hof Den Bosch verwijst naar de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant en oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. De feiten en de beslissing van de Rechtbank zijn echter niet gepubliceerd en worden ook niet in de Hofuitspraak vermeld.
 Gelet op de inhoudsindicatie van de uitspraak op rechtspraak.nl gaat het in casu om een restaurant dat alcoholhoudende dranken serveert bij het eten. Hierop is het hoge tarief van toepassing.

6. Verhuurderheffing ten aanzien van anti-kraakwoningen en leegstandwetwoningen


De gemeente Tilburg (verder: X) heeft aangifte verhuurderheffing gedaan ter zake van 119 woningen. Na bezwaar behoren nog 116 woningen tot de heffingsgrondslag. Hiertoe behoren 62 zogenoemde anti-kraakwoningen en 33 woningen die onder de Leegstandwet vallen.
X stelt in deze procedure dat zij geen verhuurderheffing is verschuldigd ter zake van de anti-kraakwoningen en de leegstandwetwoningen.
Volgens X zijn deze woningen niet voor verhuur bestemd als bedoeld in de Wet verhuurderheffing. 

Hof Den Bosch is echter evenals Rechtbank Zeeland-West-Brabant van oordeel dat bij het civielrechtelijk huurbegrip moet worden aangesloten en dat zowel de anti-kraakwoningen als de leegstandwetwoningen tot de heffingsgrondslag voor de verhuurderheffing behoren.

Het Hof verwerpt het standpunt van X dat het heffen van verhuurderheffing ten aanzien van de in geding zijnde anti-kraakobjecten en leegstandwetobjecten in strijd is met doel en strekking van de Wet verhuurderheffing. De wetgever heeft met de enigszins grofmazige regeling bewust het risico aanvaard dat de verhuurderheffing ook van toepassing is in situaties waarin de heffing niet kan worden verrekend in de huurprijs of er anderszins geen mogelijkheden bestaan voor verhuurders om de nadelige financiële effecten van de heffing te compenseren.
(Hof Den Bosch, nr. 15/01366, ECLI:NL:GHSHE:2017:3402

5. Omvang alimentatie; afdwingbare verplichting? Periodieke uitkering?

X en zijn echtgenote A leven duurzaam gescheiden. A woont in Duitsland.
X is in 2011 werkloos geraakt. X en A hebben gelet op de gewijzigde financiële situatie van X afgesproken dat de vaste maandelijkse bijdrage van € 200 per 1 juli 2011 niet meer zou worden betaald, maar dat betalingen zouden worden gedaan voor zover de financiën van X dit toelieten.

X heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 aanspraak gemaakt op persoonsgebonden aftrek wegens onderhoudsverplichtingen aan A. 
X heeft in reactie op een vragenbrief van de Inspecteur een verklaring van A en kopieën van bankafschriften overgelegd. Het afgetrokken bedrag van € 2.210 is in de verklaring van A als volgt gespecificeerd:

07-02-2014 Bijdrage auto / geld nodig
€ 350
27-02-2014
Geld meegegeven € 900

27-02-2014 Bijdrage auto € 100

20-05-2014 Alimentatie e.d. € 360

11-06-2014 Alimentatie e.d. € 500

De drie laatstgenoemde bedragen zijn per bank aan A betaald. X heeft verklaard dat hij de andere bedragen contant heeft meegegeven.
 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een juridisch afdwingbare verplichting alsmede dat er geen sprake is van periodieke uitkeringen. 

Hof Arnhem-Leeuwarden volgt dit standpunt niet. Op grond van het familierecht (artikel 1:81 BW) blijft een juridisch afdwingbare zorgverplichting bestaan nadat echtgenoten duurzaam gescheiden zijn gaan leven. X en A hebben derhalve over en weer rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichtingen. 
Vervolgens leidt het Hof uit de verklaring van X af dat weliswaar sprake is van onregelmatige uitkeringen en verstrekkingen, maar wel van periodieke.
Ten slotte acht het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van contante betalingen door X aan A. X heeft recht op een aftrek van € 2.210.
(Hof Arnhem-Leeuwarden, nr, 16/01142, ECLI:NL:GHARL:2017:6972)

4. Btw voor telecommunicatiediensten verplicht verleggen


Om btw-(carrousel)fraude tegen te gaan is de verleggingsregeling door een wijziging van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 met ingang van 1 september 2017 verplicht van toepassing bij telecommunicatiediensten. 
Verlegging houdt in dat de leverancier van de telecommunicatiediensten op zijn factuur geen btw in rekening brengt maar volstaat met de melding «btw verlegd».

De verleggingsregeling ziet alleen op de dienstverrichting tussen ondernemers die ook deze telecommunicatiediensten verrichten, zodat de dienstverrichting naar eindgebruikers buiten de reikwijdte van die regeling valt. Onder eindverbruikers worden in deze mede verstaan ondernemers die dergelijke diensten aanschaffen om ze zakelijk binnen de eigen organisatie te verbruiken.
Doordat de dienstverrichting naar eindgebruikers buiten de verleggingsregeling valt is een ondergrens, zoals is toegepast bij de verleggingsregeling voor de levering van mobiele telefoons, niet nodig.
 De verleggingsregeling geldt alleen als de plaats van de telecommunicatiedienst in Nederland is.
Ingevolge artikel 6 Wet OB 1968 is dat bij dienstverlening tussen ondernemers het geval wanneer de afnemende ondernemer in Nederland is gevestigd of daar zijn gebruikelijke woon- of verblijfsplaats, zijn zetel of vaste inrichting heeft.
 Deze maatregel is de 2e stap in de aanpak van btw-fraude met telecommunicatiediensten. De 1e stap in deze aanpak was een goedkeuring om vanaf 1 juni 2017 de verleggingsregeling toe te staan tussen ondernemers die telecommunicatiediensten verrichten.

Over de aanpak van btw-fraude met telecommunicatiediensten en deze stappen heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer op 29 mei 2017 (2017-0000099692) geïnformeerd.

  • 1
  • 2