5. Bestelwagen van servicemonteur is niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen
X is voor zijn beroep storingsmonteur en dient als zodanig 24 uur per dag beschikbaar te zijn.
In verband met zijn werkzaamheden is hem door de werkgever een auto ter beschikking gesteld.
De werkgever heeft over 2011 een bedrag van € 8.618 wegens privégebruik auto tot het loon van X gerekend. X heeft dit bedrag in de aangifte IB/PVV 2011 als negatief loon in mindering gebracht.
Volgens X is sprake van een bestelauto die naar aard en inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor het vervoer van goederen. Hij heeft hierover ook in de jaren 2006 tot en met 2010 geprocedeerd en is in alle jaren in het ongelijk gesteld.
Bij de behandeling van het hoger beroep inzake de heffing over het jaar 2006 heeft een feitelijke waarneming plaatsgevonden van de aan X in 2013 ter beschikking gestelde – voldoende identieke – auto.
Hof Amsterdam gaat er in de onderhavige procedure vanuit dat de aan X in 2011 ter beschikking gestelde auto dezelfde auto is die het Hof in het kader van de procedure over 2006 heeft waargenomen.
Het acht X niet geslaagd in de (zware) bewijslast te doen blijken dat deze auto naar aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer.
De Inspecteur heef de aftrek van het negatief loon terecht niet aanvaard.
Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2016, nr. 15/00783
4. Doorbelasten deel accountantskosten door holding aan dochtervennootschappen niet voldoende voor ondernemerschap
X BV is een holding met een twaalftal dochtermaatschappijen, die zich in hoofdzaak bezig houden met de (belaste en vrijgestelde) verhuur van bedrijfspanden.
X BV heeft alle aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek gebracht. Het gaat om accountantskosten die X BV voor een deel aan haar dochtervennootschappen heeft doorbelast, vermeerderd met omzetbelasting. Het betreft kosten voor de jaarrekeningen. X BV heeft de aan haar dochtermaatschappijen in rekening gebrachte omzetbelasting op aangifte voldaan.
Rechtbank Gelderland volgt de Inspecteur dat X BV geen prestaties tegen vergoeding heeft verricht. Het doorbelasten van een deel van de accountantskosten is in dit geval niet voldoende voor ondernemerschap. X BV heeft daarom geen recht op aftrek van de aan haar in aftrek gebrachte omzetbelasting.
Er is ook geen sprake van een fiscale eenheid van rechtswege, aldus de Rechtbank.
De Rechtbank verklaart het beroep tegen de opgelegde naheffingsaanslagen omzetbelasting ongegrond.
De boeten betreffen alleen de aftrek van voorbelasting op de accountantskosten die niet aan de dochtervennootschappen zijn doorbelast.
Indien de doorbelasting van een deel van de accountantskosten wel tot ondernemerschap zou hebben geleid, wat op zichzelf volgens de Rechtbank pleitbaar was, dan zouden de algemene kosten geheel aftrekbaar geweest zijn, omdat X BV geen andere prestaties verrichtte en dus een pro rata van 100% had. Gelet hierop worden de boeten, in verband met een pleitbaar standpunt, vernietigd.
Rechtbank Gelderland, 7 juni 2016, nr. 15/2745