8. Toeslagenkaart met normbedragen voor toeslagen 2017 beschikbaar

Op belastingdienst.nl is de toeslagenkaart 2017 beschikbaar. U vindt hier de normen en drempelbedragen voor de huur-, zorg- en kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget over 2017.
Op deze kaart staan alle belangrijke bedragen voor toeslagen in 2017 overzichtelijk bij elkaar. U kunt zo snel nagaan wat de grensbedragen en percentages zijn voor huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag.
U kunt de toeslagenkaart downloaden op de site van de Belastingdienst.

7. Onjuiste etikettering door administratiekantoor was opzet: boete 50% terecht

De inspecteur heeft volgens Rechtbank Gelderland terecht een navorderingsaanslag opgelegd met 50% boete. X rekende ten onrechte een garage/archiefruimte tot haar ondernemingsvermogen terwijl van zakelijk gebruik geen sprake was.
Mevrouw A runt een administratiekantoor en verzorgt de administratie voor ongeveer acht bedrijven. Haar echtgenoot heeft een administratie- en belastingadvieskantoor op hetzelfde adres. Hij verzorgt de administraties voor ongeveer 35 bedrijven en hij verzorgt de belastingzaken voor de klanten van A. Los van de woning achter in de tuin lieten zij een kantoor bouwen dat deels bij A op de balans is geactiveerd en deels bij haar echtgenoot. In 2002 is achter dit kantoorgebouw een schuur gebouwd die bestaat uit een kelder, garage, zolder, een zadelkamer en paardenstal. Een deel daarvan is als garage/archiefruimte toegerekend aan het ondernemingsvermogen van A en deels aan haar echtgenoot. Bij bedrijfsbezoeken bleek dat ook het gebruik van de garage/archiefruimte overwegend privé werd gebruikt. De Inspecteur stelt dat sprake was van een onjuiste vermogensetikettering en corrigeert de afschrijvng en de investeringsaftrek. Hij legde een navorderingsaanslag op met een boete van 50% vanwege (voorwaardelijke) opzet.
De Rechtbank komt tot de conclusie dat de garage/archiefruimte in het geheel niet zakelijk werd gebruikt. A heeft de grenzen der redelijkheid overschreden door desalniettemin de garage/archiefruimte volledig tot het ondernemingsvermogen te rekenen. De Inspecteur heeft de correcties dan ook terecht toegepast. Door de kosten zo in afwijking van het werkelijke gebruik te activeren en investeringsaftrek te claimen weet A dat er te weinig belasting wordt betaald, rekening houdend met de kennis die zij vanwege haar beroep heeft. Daarmee is sprake van bewust handelen, dus opzet, dan wel ten minste grove schuld, aldus de Inspecteur. A stelt dat haar standpunt pleitbaar is, maar daar is de Rechtbank het niet eens. Het standpunt van A is zozeer in strijd met het feitelijk gebruik dat zij niet kon menen juist te handelen. Van strafverminderende omstandigheden is niet gebleken. De Rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgelegde boete passend en geboden is.
Rechtbank Gelderland, 8 december 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6532

6. Gastouder kan niet als ondernemer worden aangemerkt

X is werkzaam als gastouder.
In geschil is of het door X als gastouder genoten inkomen moet worden aangemerkt als winst uit onderneming dan wel als resultaat uit overige werkzaamheden.
Rechtbank Den Haag stelt vast dat X in de in geschil zijnde jaren enkel opvang heeft verleend door tussenkomst van geregistreerde gastouderbureaus zodat op al haar werkzaamheden strikte wettelijke verplichtingen van toepassing zijn. Deze verplichtingen zijn onmiskenbaar van invloed op de wijze waarop zij haar werkzaamheden moet verrichten. Gelet op deze wettelijke verplichtingen, beschikt X ten opzichte van de gastouderbureaus niet over voldoende zelfstandigheid om als ondernemer te kunnen worden aangemerkt (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 17 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:6586).
X heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij debiteurenrisico en/of inkomensrisico heeft gelopen.
Ten aanzien van de gestelde vrijheid tot het vaststellen van het uurtarief geldt dat daarvan feitelijk geen sprake is nu de hoogte van het tarief in de praktijk wordt afgestemd op het maximale uurtarief waarover door de vraagouders kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd. In dat verband is nog van belang dat gesteld noch gebleken is dat X daadwerkelijk een hoger uurtarief heeft gevraagd.
X kan niet als ondernemer worden aangemerkt.

5. RJ-Uiting 2016-15: ‘ontwerp-richtlijnen Pensioenvoorziening en oudedags- verplichting directeuren-grootaandeelhouder’

Inleiding

Op 17 november 2016 is het voorstel van de ‘Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen’ aangenomen door de Tweede Kamer. Deze RJ- Uiting 2016-15 behandelt de gevolgen van de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzingen voor de (bestaande) Richtlijnen voor de jaarverslaggeving. Daarnaast bevat deze RJ- Uiting ontwerp-richtlijnen voor de verwerking van de pensioenvoorziening van directeuren-grootaandeelhouder (DGA) in hoofdstuk 271 Personeelsbeloningen voor middelgrote en grote rechtspersonen en hoofdstuk B14 Personeelsbeloningen voor micro- en kleine rechtspersonen, waaronder de verwerking en waardering van de zogenoemde ‘oudedagsverplichting’.
De verwachting is dat het wetsvoorstel ongewijzigd door de Eerste Kamer zal worden aangenomen en de wet in werking treedt op 1 januari 2017. Daarvan uitgaande, zal deze wet in bepaalde situaties al gevolgen hebben voor boekjaren die eindigen op of voor 31 december 2016.
De voorstellen in deze RJ-Uiting zullen definitief worden gemaakt nadat het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aangenomen en de commentaarperiode is verstreken.

Gevolgen voor jaarrekening op fiscale grondslagen
Micro- en kleine rechtspersonen mogen artikel 2:395a lid 7 respectievelijk 396 lid 6 BW toepassen en de gehele jaarrekening opstellen volgens de fiscale grondslagen, inclusief de waardering van de pensioenvoorziening en de oudedagsverplichting. Verwezen wordt naar de in de RJk-bundel opgenomen bijlagen D3.1 en D3.2 met handreikingen bij de toepassing van fiscale waarderingsgrondslagen door microrechtspersonen respectievelijk door kleine rechtspersonen.
Deze RJ-Uiting en de daarin opgenomen ontwerp-richtlijnen zijn op deze situatie niet van toepassing. De pensioenvoorziening en de oudedagsverplichting worden in deze situatie (al) gewaardeerd tegen de fiscale boekwaarde.

Uitfasering pensioen in eigenbeheer
Kort gezegd houdt het wetsvoorstel in dat vanaf 2017 geen verdere fiscaal gefacilieerde opbouw van pensioen in eigen beheer mogelijk is. Om negatieve fiscale consequenties te voorkomen moet het pensioen in eigen beheer met ingang van 1 januari 2017 premievrij zijn gemaakt en moet de pensioenbrief waarin de pensioenafspraken tussen de rechtspersoon en de DGA zijn vastgelegd, zijn aangepast. Dit moet volgens de toelichting bij de op 10 november 2016 gepubliceerde nota van wijziging uiterlijk 31 maart 2017 door de rechtspersoon zijn geformaliseerd. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel volgt dat de ultimo 2016 opgebouwde premievrij gemaakte aanspraken:

in eigen beheer kunnen blijven. De betreffende aanspraken worden dan alleen nog aangepast vanwege indexatie (indien en voor zover overeengekomen); of
in 2017, 2018 of 2019 fiscaal geruisloos kunnen worden afgestempeld (afgewaardeerd) tot de fiscale boekwaarde van de pensioenverplichting voor de vennootschapsbelasting; en
o worden omgezet in een zogenoemde ‘oudedagsverplichting’; en/of
o worden afgekocht (waarover loonbelasting is verschuldigd).
Als het pensioen niet uiterlijk 31 maart 2017 premievrij is gemaakt met ingang van 1 januari 2017, heeft dat belangrijke negatieve fiscale consequenties. Daardoor is in het algemeen de verwachting gerechtvaardigd dat een rechtspersoon het pensioen binnen de gestelde termijn premievrij zal maken. Deze RJ-Uiting is gebaseerd op die verwachting en beschrijft niet andere situaties.

Waardering opgebouwde aanspraken in eigen beheer
Nadat het pensioen premievrij is gemaakt, vindt vanaf 2017 geen verdere opbouw van het pensioen in eigen beheer plaats. De ultimo 2016 opgebouwde pensioenaanspraken worden dan alleen nog aangepast voor indexaties (indien en voor zover overeengekomen). De waardering van de pensioenvoorziening in de balans ultimo 2016 geschiedt volgens de huidige bepalingen in de alinea’s 318 en 318a van hoofdstuk 271 (voor middelgrote en grote rechtspersonen) respectievelijk in alinea 110 van hoofdstuk B14 (voor micro- en kleine rechtspersonen). Dit geldt eveneens voor de waardering in latere boekjaren, als de ultimo 2016 opgebouwde premievrij gemaakte aanspraken in eigen beheer blijven.
Voor rechtspersonen die gebruik maken van de mogelijkheid om bij de bepaling van de omvang van de voorziening rekening te houden met aanpassingen van per balansdatum opgebouwde aanspraken die voortvloeien uit verwachte toekomstige salarisstijgingen, houdt dit in dat toekomstige salarisstijgingen niet langer invloed hebben op de omvang van de voorziening. De mutatie in de voorziening die daarvan het gevolg is, betreft een schattingswijziging (op grond van wijzigingen in omstandigheden waarop de schatting is gebaseerd) waarvan het effect overeenkomstig hoofdstuk 145 (voor middelgrote en grote rechtspersonen) respectievelijk hoofdstuk A3.2 (voor micro- en kleine rechtspersonen) wordt verwerkt in de winst-en-verliesrekening over het boekjaar 2016.

Pensioenaanspraken worden afgestempeld
Als de pensioenaanspraken worden afgestempeld tot het niveau van de fiscale boekwaarde van de pensioenverplichting voor de vennootschapsbelasting, valt de in de jaarrekening opgenomen pensioenvoorziening vrij tot het bedrag van die fiscale boekwaarde. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) is van mening dat afstempeling een vermogensmutatie betreft die betrekking heeft op de financiële relatie van de rechtspersoon met de DGA in diens hoedanigheid als aandeelhouder. Als gevolg hiervan wordt de vrijval van de pensioenvoorziening vanwege de afstempeling rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt, inclusief het effect op eventuele belastinglatenties. Verwezen wordt naar alinea 403 van hoofdstuk 240 (voor middelgrote en grote rechtspersonen) respectievelijk alinea 122 van hoofdstuk B8 (voor micro- en kleine rechtspersonen).
Het effect van afstempeling wordt verwerkt op het moment dat deze onvoorwaardelijk is overeengekomen en als gevolg daarvan feitelijk de contractvoorwaarden van de pensioenovereenkomst zijn gewijzigd. De RJ neemt geen standpunt in of een dergelijke overeenkomst al in 2016 kan worden gesloten zonder nadelige fiscale consequenties.
Een onvoorwaardelijke overeenkomst in 2016 kan bijvoorbeeld inhouden dat het pensioen in de periode 2017-2019 zal worden afgestempeld, mits de verzekerde op de beoogde datum van afstempeling nog in leven is. In dat geval houdt de gewijzigde overeenkomst in dat bij overlijden vóór die (afstempelings)datum uitkering plaatsvindt op basis van de ultimo 2016 opgebouwde pensioenaanspraken, en dat bij in leven zijn op die datum uitkering plaatsvindt op basis van de afgestempelde waarde. Bij de waardering van de pensioenvoorziening volgens alinea 318a van hoofdstuk 271 (voor middelgrote en grote rechtspersonen) respectievelijk alinea 110 van hoofdstuk B14 (voor micro- en kleine rechtspersonen) moet in dat geval rekening worden gehouden met de kans van optreden van beide wijzen van uitkering. Als één van die kansen verwaarloosbaar klein is, wordt met die kans geen rekening gehouden.
Als afstempeling plaatsvindt na balansdatum maar vóór het opmaken van de jaarrekening, is sprake van een gebeurtenis na balansdatum die indien van toepassing conform artikel 2:380a BW in de toelichting moet worden vermeld, onder mededeling van de omvang van de financiële gevolgen.

Oudedagsverplichting: waardering en presentatie
Een oudedagsverplichting betreft een verplichting jegens de DGA die voortvloeit uit aan de DGA toegekende (afgestempelde) pensioenaanspraken. Om die reden moet een oudedagsverplichting worden gewaardeerd in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk 271 Personeelsbeloningen. Volgens alinea 316 van dat hoofdstuk moet waardering plaatsvinden tegen de contante waarde, berekend met een disconteringsvoet op basis van de marktrente per balansdatum van hoogwaardige ondernemingsobligaties. Die waarde is niet gelijk aan de fiscale boekwaarde. De fiscale boekwaarde van de oudedagsverplichting betreft de fiscale boekwaarde van de pensioenverplichting voor de vennootschapsbelasting (op het moment van afstempeling), opgerent met het zogenoemde U-rendement. In het op 3 november jl. gepubliceerde concept van de Ministeriële regeling is opgenomen dat oprenting in enig jaar plaatsvindt tegen het gemiddelde U-rendement van het voorafgaande jaar. Het U-rendement betreft een maatstaf op basis van het rendement van Nederlandse staatsobligaties. Waardering tegen fiscale boekwaarde leidt naar verwachting veelal tot een hogere verplichting dan waardering op contante waarde tegen het rendement op hoogwaardige ondernemingsobligaties.
Omwille van de eenvoud en besparing van administratieve lasten, stelt de RJ voor om de oudedagsverplichting te waarderen tegen de fiscale boekwaarde. Overwegingen daarbij zijn met name:
de relatief beperkte omvang van het verschil tussen de commerciële en de fiscale waardering van een oudedagsverplichting vanwege:
o de omstandigheid dat het waarderingsverschil uitsluitend betrekking heeft op het verschil tussen een disconteringsvoet op basis van hoogwaardige ondernemingsobligaties en een disconteringsvoet op basis van het U- rendement;
o de in alle gevallen geringere omvang van een (afgestempelde) oudedagsverplichting ten opzichte van een pensioenvoorziening;
de omstandigheid dat de omvang van de uitgaven in alle gevallen gelijk zal zijn aan de fiscale waarde, ook als partijen gedurende de looptijd overeenkomen de oudedagsverplichting aan te wenden (voor de aankoop van een lijfrenteproduct dan wel afkoop); en
de omstandigheid dat de fiscale waarde naar verwachting veelal hoger zal zijn dan de commerciële waarde.
Voorts stelt de RJ voor dat een oudedagsverplichting, gezien het karakter daarvan, dient te worden gepresenteerd als voorziening voor pensioenverplichtingen.

Aanwending oudedagsverplichting
Een oudedagsverplichting kan op elk gewenst moment worden aangewend om extern een lijfrenteproduct aan te kopen. Indien hier niet voor wordt gekozen, moet de oudedagsverplichting vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd door het eigenbeheerlichaam gedurende twintig jaren gelijkmatig worden uitgekeerd. Het is mogelijk de uitkeringen in de vijf jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd al in te laten gaan. In dat geval wordt de periode van twintig jaar vermeerderd met het aantal jaren dat de uitkeringen eerder ingaan.
De wijze waarop een oudedagsverplichting wordt aangewend, heeft geen invloed op (de grondslagen voor) de waardering of presentatie van die verplichting.

Afkoop
Als afgestempelde pensioenaanspraken dan wel een oudedagsverplichting worden afgekocht, ontstaan op het moment van de afkoop:
een kortlopende schuld aan de belastingdienst voor de verschuldigde loonheffing; en
een schuld aan de (voormalige) DGA voor het nettobedrag van de afkoop. Afhankelijk van hetgeen wordt overeengekomen tussen de rechtspersoon en de DGA, betreft dit een kortlopende dan wel langlopende schuld.
Afkoop van afgestempelde aanspraken zal over het algemeen geen effect (meer) hebben op het vermogen en/of resultaat van de rechtspersoon.

Toepassingsgebied
De voorgestelde wijzigingen gelden voor rechtspersonen (ongeacht hun grootte) die een pensioenregeling voor directeuren-grootaandeelhouder in eigen beheer houden.

Ingangsdatum
De RJ is voornemens de wijzigingen in te laten gaan voor boekjaren die eindigen nadat het wetsvoorstel is aangenomen door de Eerste Kamer.

Commentaarperiode
De RJ nodigt u uit tot het inzenden van reacties en commentaren op deze RJ-Uiting. Deze ziet de RJ graag uiterlijk 13 januari 2017 tegemoet. Reacties en commentaren kunnen – bij voorkeur per email () - worden ingediend bij het RJ-secretariaat. Ze zullen door de RJ als openbare informatie worden behandeld en op de RJ-website worden gepubliceerd, tenzij door respondenten is aangegeven dat het commentaar geheel of gedeeltelijk moet worden aangemerkt als vertrouwelijk.
Het ontwerp zal zo spoedig mogelijk na de commentaarperiode definitief worden gemaakt.

Amsterdam, 30 november 2016

Richtlijnen voor middelgrote en grote rechtspersonen

271 PERSONEELBELONINGEN

[...]
318 Voor pensioenregelingen voor directeuren-grootaandeelhouder die in eigen beheer worden gehouden dient de rechtspersoon een voorziening op te nemen voor de per balansdatum opgebouwde pensioenverplichting. De opgebouwde pensioenverplichting bestaat uit de opgebouwde pensioenaanspraken, inclusief onvoorwaardelijk overeengekomen (toekomstige) indexaties van de opgebouwde aanspraken.
Een pensioenregeling wordt in eigen beheer gehouden als deze wordt uitgevoerd door de rechtspersoon zelf, of door een houdstermaatschappij dan wel directiepensioenlichaam.

318a Deze voorziening dient te worden gewaardeerd op basis van een in Nederland algemeen aanvaardbare actuariële waarderingsmethodiek.
De daarbij te hanteren actuariële veronderstellingen worden gebaseerd op de beste schatting van de variabelen die de omvang bepalen van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zullen zijn om de verplichting af te wikkelen. De disconteringsvoet waartegen die uitgaven contant worden gemaakt, wordt bepaald in overeenstemming met alinea 316.
Voorwaardelijk overeengekomen indexaties behoren niet tot de opgebouwde pensioenverplichting. Voorwaardelijk overeengekomen indexaties zijn indexaties waarvan de toekenning afhankelijk is van toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden. Dit is bijvoorbeeld het geval als is overeengekomen dat een ingegaan pensioen jaarlijks ‘indien mogelijk’ wordt aangepast.
Open indexaties kunnen onvoorwaardelijk of voorwaardelijk zijn overeengekomen. Open indexaties houden in dat opgebouwde rechten vóór de pensioendatum en/of ingegane pensioenen worden aangepast aan de loon- of prijsontwikkeling, uitgedrukt in een algemeen indexcijfer.
De rechtspersoon kan ervoor kiezen om bij de bepaling van de omvang van de voorziening rekening te houden met aanpassingen van per balansdatum opgebouwde aanspraken die voortvloeien uit verwachte toekomstige salarisstijgingen en/of uit eventuele verwachte toekomstige aanpassingen vanwege toekenning van voorwaardelijk overeengekomen indexaties.
Sinds 1 januari 2017 is de ‘Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen’ van kracht. Verwachte toekomstige salarisstijgingen hebben daarmee niet langer invloed op de omvang van de voorziening.

Oudedagsverplichting directeuren-grootaandeelhouder
318b Voor oudedagsverplichtingen op basis van de ‘Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen’ dient de rechtspersoon een voorziening op te nemen. Deze dient te worden gewaardeerd tegen de fiscale boekwaarde.
[...]

Richtlijnen voor micro- en kleine rechtspersonen

B14 PERSONEELSBELONINGEN

[...]
110 Voor pensioenregelingen van de directeur-grootaandeelhouder die in eigen beheer worden gehouden, neemt de rechtspersoon een voorziening op voor de per balansdatum opgebouwde pensioenverplichting. De opgebouwde pensioenverplichting bestaat uit de opgebouwde pensioenaanspraken, inclusief onvoorwaardelijk overeengekomen (toekomstige) indexaties van de opgebouwde aanspraken.
Een pensioenregeling wordt in eigen beheer gehouden als deze wordt uitgevoerd door de rechtspersoon zelf, of door een houdstermaatschappij dan wel directiepensioenlichaam.
Deze voorziening wordt gewaardeerd op basis van een in Nederland algemeen aanvaardbare actuariële waarderingsmethodiek. De daarbij te hanteren actuariële veronderstellingen worden gebaseerd op de beste schatting van de variabelen die de omvang bepalen van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zullen zijn om de verplichting af te wikkelen. De disconteringsvoet waartegen die uitgaven contant worden gemaakt, wordt bepaald in overeenstemming met alinea 114.
Voorwaardelijk overeengekomen indexaties behoren niet tot de opgebouwde pensioenverplichting. Voorwaardelijk overeengekomen indexaties zijn indexaties waarvan de toekenning afhankelijk is van toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden. Dit is bijvoorbeeld het geval als is overeengekomen dat een ingegaan pensioen jaarlijks ‘indien mogelijk’ wordt aangepast.
Open indexaties kunnen onvoorwaardelijk of voorwaardelijk zijn overeengekomen. Open indexaties houden in dat opgebouwde rechten vóór de pensioendatum en/of ingegane pensioenen worden aangepast aan de loon- of prijsontwikkeling, uitgedrukt in een algemeen indexcijfer.
De rechtspersoon kan ervoor kiezen om bij de bepaling van de omvang van de voorziening rekening te houden met aanpassingen van per balansdatum opgebouwde aanspraken die voortvloeien uit verwachte toekomstige salarisstijgingen en/of uit eventuele verwachte toekomstige aanpassingen vanwege toekenning van voorwaardelijk overeengekomen indexaties.
Sinds 1 januari 2017 is de ‘Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen’ van kracht. Verwachte toekomstige salarisstijgingen hebben daarmee niet langer invloed op de omvang van de voorziening.
De rechtspersoon vermeldt in de toelichting de gehanteerde berekeningsgrondslagen en de gehanteerde rekenrente.
110a Voor oudedagsverplichtingen op basis van de ‘Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen’ wordt een voorziening opgenomen. Deze wordt gewaardeerd tegen de fiscale boekwaarde.
[...]

4. Beantwoording Kamervragen over de Wet DBA

Staatssecretaris Wiebes (Financiën) heeft vragen van de Tweede Kamerleden Omtzigt (CDA) en Van Weyenberg (D66) beantwoord over de voortdurende totale onzekerheid bij zzp'ers over het uitstel van handhaving van de Wet DBA.
Op de site van de Belastingdienst was een bericht geplaatst over het gedoogbeleid (niet handhaven) ten aanzien van zzp’ers, maar dit bericht was niet helemaal juist.
Wiebes geeft in zijn antwoorden aan dat in het Handboek Loonheffingen (onderdeel 1.1.6) de volgende tekst is opgenomen:

“De Belastingdienst schort zijn repressieve handhaving van de Wet DBA op tot in ieder geval 1 januari 2018, tenzij u als kwaadwillend wordt gezien. Dat betekent dat u tot in ieder geval 1 januari 2018 géén correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen loonheffingen krijgt opgelegd, indien u een opdrachtnemer heeft ingehuurd en de Belastingdienst achteraf constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking. Ook kunt u daarvoor tot die tijd geen boetes van ons krijgen.

Let op! Het opschorten van de hiervoor genoemde repressieve handhaving geldt niet als u door de Belastingdienst als kwaadwillende wordt gezien. U bent kwaadwillend als u opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat u weet – of had kunnen weten - dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast). De handhaving richt zich nu eerst op de ernstigste gevallen: situaties waarin partijen evident buiten het wettelijk kader treden. Het gaat daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Het gaat wel om gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. Indien u als kwaadwillend wordt gezien, zal de Belastingdienst met ingang van 1 mei 2017 handhavend optreden. Dit betekent dat de Belastingdienst in geval van kwaadwillendheid correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen kan opleggen.”

Het Handboek Loonheffingen heeft de rechtskracht van een beleidsbesluit. Deze definitie is voor de handhaving geformuleerd en wordt gebruikt door de Belastingdienst, aldus Wiebes.

  • 1
  • 2