8. Fiscale dossiers over veel voorkomende vragen en thema's /Handboek

Met ingang van februari 2017 kunt u op de site van BelastingRaadgevers een aantal fiscale dossiers raadpIegen. Hierin worden thema's, vragen en correcties/herstelacties behandeld die vaak aan bod komen in de contacten tussen de fiscaal dienstverleners met de Belastingdienst. Tevens zal in februari een demoversie van het ‘Handboek’ beschikbaar zijn.

7. Verkoop nieuwe hybride auto’s gehalveerd

Het aantal verkochte hybride auto’s lag afgelopen jaar duidelijk lager dan in 2015. De verkoop daalde naar 30 duizend voertuigen, een afname van ruim 46 procent ten opzichte van een jaar eerder. De verkoop van hydride personenauto’s kende, vooral voor de zakelijke markt, een piek in het laatste kwartaal van 2015. De fiscale bijtelling voor hybride auto’s werd op 1 januari 2016 minder gunstig. Ook in het laatste kwartaal van 2016 werden meer hybride auto’s verkocht dan in de rest van dat jaar. Op 1 januari 2017 is de fiscale bijtelling opnieuw aangepast.
Daarnaast werden er in 2016 minder personenauto’s met een dieselmotor aangeschaft, 57 duizend minder dan het jaar er voor. Was in 2015 nog bijna 30 procent van alle nieuw verkochte auto’s een diesel, vorig jaar was dat minder dan 20 procent.

6. Weigering pgb onterecht als uitwonend kind geen mantelzorg wil bieden

De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 januari 2017 geoordeeld dat de gemeente Etten-Leur het persoonsgebonden budget (pgb) van betrokkene ten onrechte had beëindigd omdat van haar uitwonende dochter mocht worden verwacht dat zij als mantelzorger haar moeder zou helpen bij het huishouden. De gemeente mag van de dochter niet eisen dat zij de huishoudelijke hulp onbetaald verricht. Ook mag de gemeente bij de vaststelling van het recht op een voorziening er niet vanuit gaan dat de dochter de zorg onbetaald zal willen leveren.
Betrokkene heeft lichamelijke beperkingen, waardoor zij niet zelf haar huishouden kan doen. Zij ontving daarom een pgb. Haar dochter verrichtte de huishoudelijke taken en haar salaris werd betaald uit het pgb. Nadat de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in werking was getreden, stelde de gemeente zich op het standpunt dat betrokkene de problemen bij het doen van haar huishouden zelf kan oplossen door een beroep te doen op haar dochter. De dochter wil deze taken niet onbetaald verrichten en is dan ook gestopt met de hulp aan haar moeder.

De Wmo 2015 gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van een betrokkene. Dit betekent dat een betrokkene niet voor een voorziening in aanmerking komt als hij de problemen die hij ondervindt zelf - eventueel met behulp van anderen - kan oplossen. Dit kan bijvoorbeeld door een beroep te doen op mantelzorg. De Raad heeft geoordeeld dat geen sprake is van mantelzorg als de zorgverlener voor zijn diensten betaald wil worden. De hulp die de dochter tegen betaling eerder had geboden, kan daarom niet als mantelzorg worden aangemerkt. Deze hulp werd immers verleend op grond van een overeenkomst en vloeide niet direct voort uit de tussen moeder en dochter bestaande sociale relatie. Het feit dat de dochter vlakbij woonde, geen baan elders had en het om een gering aantal uren ging, betekent niet dat van de dochter verlangd mag worden dat zij de zorg blijft leveren. De Raad heeft geoordeeld dat de gemeente bij de vaststelling of een betrokkene recht heeft op een voorziening op grond van de Wmo 2015 geen rekening mag houden met mantelzorg die wel geleverd zou kunnen worden, maar die een potentiële mantelzorger niet bereid is te leveren. Uit de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 blijkt ook dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen en dat de gemeente vooraf moet onderzoeken of personen wel bereid zijn om onbetaald ondersteuning te bieden. De Raad concludeert dan ook dat de hulp van de dochter niet kan worden aangemerkt als mantelzorg, zodat betrokkene niet in staat was tot het zelf (met behulp van haar dochter) doen van het huishouden. Zij heeft daarom nog steeds recht op een pgb.
(CrvB, nrs 16/2027 WMO15, 16/2029 WMO15, 16/2039 WMO15, 16/2040 WMO15, ECLI:NL:CRVB:2017:17)

5. Geen aftrek voorbelasting IB-procedures

X had een groothandel in technische apparaten en toebehoren.
Aan X is op verzoek teruggave van voorbelasting verleend voor advies- en advocaatkosten.
Na een boekenonderzoek stelt de Inspecteur dat de kosten niet alleen zien op OB- en vpb-procedures van X maar ook op IB-procedures van haar dga. Hij heeft aftrek van voorbelasting voor 30% van die kosten geweigerd en naheffingsaanslagen opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant acht de beperking van de vooraftrek terecht. Er zullen ten minste enige werkzaamheden zijn verricht die betrekking hebben op werkzaamheden voor de IB-procedures. Voor dat deel bestaat er geen recht op aftrek.
Het door de Inspecteur geschatte percentage is volgens de Rechtbank niet onredelijk. Het percentage is wellicht aan de hoge kant maar X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden voor de IB-procedures minder dan 30% van de tijd in beslag namen.
(Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nr. 16/1085, ECLI:NL:RBZWB:2016:6166)

4. Verkeerde toepassing loonheffingskorting door UWV

De Nationale ombudsman ontvangt al jaren met enige regelmaat klachten van burgers over de wijze waarop het UWV de loonheffingskorting toepast. Vooral in situaties waarin mensen meerdere uitkeringen van het UWV ontvangen, gaat het toepassen van die korting nog wel eens mis. Onjuiste toepassing van de loonheffingskorting kan ertoe leiden dat mensen na afloop van het kalenderjaar geconfronteerd worden met een belastingaanslag. Mensen hebben daar over het algemeen geen rekening mee gehouden en moeten dan opeens een flink bedrag terugbetalen aan de Belastingdienst. Voor de Nationale ombudsman was het jaarlijks terugkeren van klachten over de onjuiste toepassing van de loonheffingskorting aanleiding een onderzoek uit eigen beweging te starten. Uitgangspunt voor zijn onderzoek was de vraag: hoe past het UWV de loonheffingskorting toe als een burger meerdere uitkeringen van het UWV ontvangt?
De conclusie van de Nationale ombudsman is dat het UWV zijn organisatie en werkprocessen zo probeert in te richten dat onjuiste toepassing van de loonheffingskorting wordt voorkomen. Het UWV zal echter de komende jaren alert moeten blijven op juiste toepassing van de korting zolang niet alle uitkeringen in één betaalsysteem worden behandeld. Deze structurele oplossing is pas vanaf 2020 te verwachten.
(Onderzoek ombudsman, nr. 2016/117)

  • 1
  • 2