8. Inlener terecht aansprakelijk gesteld

X is als inlener aansprakelijk gesteld voor de door de uitleners niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing (inlenersaansprakelijkheid).
Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt X primair dat sprake is van willekeur omdat de Ontvanger eerst de bestuurders van de uitlenende vennootschappen had moeten aanspreken, en pas tot inlenersaansprakelijkheid had mogen overgaan nadat was gebleken dat de belastingschulden niet op die bestuurders verhaalbaar waren.
De Rechtbank stelt voorop dat de wet geen voorrangsregels bevat voor de diverse aansprakelijkheden. Artikel 34 IW 1990 bevat een risicoaansprakelijkheid voor de inlener. Dat is een aansprakelijkheid van rechtswege.
Geen rechtsregel verplicht de Ontvanger om pas over te gaan tot inlenersaansprakelijkheid nadat hij de mogelijkheden tot bestuurdersaansprakelijkheid heeft uitgeput.
Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de Ontvanger dan ook niet gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
Er is ook geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel en ook niet van een talmend optreden waarvan X het slachtoffer is geworden.
Voorts merkt de Rechtbank op dat indien ná de beschikkingen aansprakelijkstelling nog betalingen zouden zijn verricht op de naheffingsaanslagen, dit geen invloed heeft op de juistheid van de beschikkingen aansprakelijkstelling. Wel zou X dan – bij de uitvoering van de beschikking – niet meer mogen worden aangesproken voor zover reeds betaald is.
(Rechtbank Zeeland-West-Brabant, nr. 15/5247).

7. Uiterste tijdstip voor onderlinge verdeling tussen fiscale partners

X en Y zijn fiscale partners.
Zij willen de onderlinge verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen wijzigen, maar hun aanslagen IB/PVV 2011 staan reeds onherroepelijk vast. De Inspecteur heeft dit verzoek volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof Den Bosch terecht niet gehonoreerd
Op grond van artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001 kan de toerekening van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslagen van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan.
De onderlinge verdeling kan ook niet in het kader van een verzoek om ambtshalve herziening worden gewijzigd.
Ten slotte worden de stellingen over de schending van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel verworpen. Deze stellingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat sprake is van een omissie in het aangifteprogramma. Van een dergelijke omissie is echter niets gebleken.
(Hof Den Bosch, nr. 15/01099)

6. Belastingconsulent diende 5.272 onjuiste aangiften in; nieuw feit

In 2013 is de Inspecteur een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van de belastingconsulent van X. De uitkomsten daarvan zijn aanleiding geweest om de door de belastingconsulent ingediende aangiften nader te onderzoeken. In maart 2015 is een strafrechtelijk onderzoek naar de belastingconsulent gestart omdat hij vermoedelijk 5.272 aangiften IB/PVV onjuist zou hebben ingediend. Bij brieven van 31 maart 2015 heeft de Inspecteur aan X vragen gesteld over de in de aangiften opgenomen aftrekposten.
Op 18 juli 2015 zijn aan X navorderingsaanslagen opgelegd. Hierbij zijn de door X opgevoerde aftrekposten wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften buiten aanmerking gelaten.
In geschil is of er sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.
Rechtbank Den Haag heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.
Hof Den Haag bevestigt het oordeel van de Rechtbank.
Volgens vaste jurisprudentie mag de Inspecteur bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel slechts gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (zie Hoge Raad 13 november 2009, 08/04594, ECLI:NL:HR:2009:BK3080).
Naar het oordeel van het Hof vormde de inhoud van de aangiften van X, gelet op de aard en hoogte van de daarin opgenomen aftrekposten, op zichzelf geen aanleiding voor nader onderzoek.
(Hof Den Haag, nrs. 16/00367 en 16/00368)

5. Belastingdienst stuurt uitnodigingen aangifte inkomstenbelasting 2016

De Belastingdienst stuurt verspreid over februari 2017 8 miljoen uitnodigingen voor de aangifte inkomstenbelasting 2016. Belastingplichtigen ontvangen het bericht digitaal in de Berichtenbox op MijnOverheid én op papier.
Vanaf maart 2017 start de aangiftecampagne. Tijdens de campagne wijst de Belastingdienst de belastingplichtigen op de aangifteperiode en vraagt daarbij aandacht voor de juistheid en volledigheid van de aangifte.

4. Tot nihil verminderde naheffingsaanslag LB staat niet in de weg aan heffing IB

X was in 2009 werkzaam voor een drietal vennootschappen (D, E en F) die loonbelasting hebben ingehouden. D, E en F zijn zogenoemde payrollbedrijven.
Aan D en E zijn naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd. Deze zijn verminderd tot nihil nadat D en E alsnog nihilaangiften hadden gedaan.
X heeft in zijn aangifte IB/PVV ‘reeds ingehouden loonheffingen’ aangegeven, maar de Inspecteur heeft dit gecorrigeerd. X heeft zijn zaak uitgeprocedeerd tot aan de Hoge Raad, maar krijgt ook hiet het deksel op zijn neus. Niet ingehouden en niet afgedragen loonheffing kan niet worden verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting.
(Hoge Raad, nr. 16/00751)

  • 1
  • 2