8. Ministerie van Sociale zaken: Internetconsultatie minimumuurloon

Iedereen die het wettelijk minimumloon (WML) verdient krijgt in de toekomst hetzelfde vaste bedrag per uur. Dat staat in een wetsvoorstel van minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het voorstel is op 19 april 2017 aangeboden voor internetconsultatie. 
Het uurloon van iemand die het minimumloon verdient, kan momenteel verschillen. Uitgangspunt is namelijk een volledige werkweek in een sector of cao. Dit schept soms verwarring als mensen geen volledige werkweek werken of 2 banen hebben in verschillende sectoren. Ook leidt het omrekenen soms tot discussie bij de handhaving van het WML. 
Het wetsvoorstel dat nu ter discussie is voorgelegd heeft als doel dat de systematiek eerlijker wordt, beter aansluit bij de huidige arbeidsmarkt en beter te handhaven is. Het aantal uur wordt straks vastgesteld op de gemiddelde werkweek in cao's, momenteel zou dat betekenen dat een uurloon wordt vastgesteld op het WML gedeeld door 37,4 uur. 
Het WML is het salaris dat iedereen met een arbeidscontract minimaal verdient. Ook mensen die op een OVO, een overeenkomst van opdracht maar niet in het kader van beroep of bedrijf, werken, vallen onder dit minimum. Het is aan een volgend kabinet om te bepalen wat ze met de uitkomsten doet.

7. Niet rendabele recreatiewoning toch belast in box 3

X is in 2014 eigenaar van een recreatiewoning en stelt dat deze niet in het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen kan worden betrokken. Met de woning kan volgens hem geen rendement worden behaald, omdat deze onverkoopbaar is en verhuur en permanente bewoning niet zijn toegestaan. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst X naar de wetsgeschiedenis, waaruit volgens hem blijkt dat de wetgever geen vermogen heeft willen belasten wanneer daar geen economisch voordeel uit te behalen valt. Daarnaast stelt X dat zijn spaarsaldo en zijn aandelen geen rendement van 4% hebben opgeleverd. Hij acht de vermogensrendementsheffing van box 3 in strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 EP).Rechtbank Den Haag oordeelt echter dat de recreatiewoning terecht is betrokken in de heffing van box 3 en dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot het juiste bedrag is vastgesteld. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Rechtbank ziet geen aanleiding om voor het jaar 2014 anders te oordelen. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat het forfaitaire stelsel van box 3 voor hem tot een individuele, buitensporig zware last leidt.
(Rechtbank Den Haag, nr. 16/2998)

6. 'Handboek Ondernemen 2017' voor startende en kleine ondernemers

De Belastingdienst heeft het ‘Handboek Ondernemen 2017’ gepubliceerd. Het handboek is voor iedereen die een onderneming wil starten of al een onderneming heeft, en zelf zijn administratie doet. In het handboek vindt u informatie voor de startende en kleine ondernemer over belastingen, bijdragen en sociale verzekeringspremies. Er staat ook in welke eisen de Belastingdienst stelt aan de administratie.Het handboek is vooral voor de eenmanszaak, maar bevat ook veel nuttige informatie voor ondernemingen met een andere rechtsvorm. 
Uw klanten kunnen het handboek downloaden op de site van de Belastingdienst.

5. Derde voortgangsrapportage Wet DBA

Uit de derde voortgangsrapportage over de Wet DBA die de staatssecretaris van Financiën naar de Tweede Kamer heeft gezonden, blijkt onder andere het volgende: 
‘In de praktijk zijn er ondanks de opschorting van de handhaving nog steeds partijen die er prijs op stellen dat hun modelovereenkomst wordt beoordeeld. Uiteraard voldoet de Belastingdienst als service aan een dergelijke wens tot vooroverleg. Het aantal overeenkomsten dat nog in behandeling is, is door de afnemende instroom en de doorlopende beoordeling door de Belastingdienst inmiddels gedaald tot 811 (stand 19 april 2017).’
Wat betreft de resultaten van de interdepartementale ambtelijke verkenning onder voorzitterschap van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de herijking van de criteria ‘vrije vervanging’ en ‘gezagsverhouding’ merkt de staatssecretaris op dat de ambtelijke werkgroep momenteel nog aan de verkenning werkt. De inschatting is dat het rapport op korte termijn aan de informateur zal worden aangeboden opdat het in de onderhandelingen ten behoeve van de formatie kan worden gebruikt. 
Verder geeft de staatssecretaris aan dat de handhaving bij kwaadwillenden niet is stopgezet. 
Ten slotte is in een bijlage bij deze voortgangsrapportage een beeld opgenomen van de omzetontwikkeling van zzp’ers.
(Derde voortgangsrapportage Wet DBA, nr. 2017-0000084347)

4. Antwoorden Kamervragen over de aangifte erf- en schenkbelasting

In 2017 worden de formulieren voor de schenk- en erfbelasting een aantal weken later ter beschikking gesteld dan gewoonlijk (februari). Het aangifteformulier voor de erfbelasting staat sinds eind maart 2017 online, het aangifteformulier voor de schenkbelasting per 9 mei 2017.
Dit heeft de staatssecretaris van Financiën geantwoord op vragen van de Tweede Kamer.
Belastingplichtigen zullen hierdoor niet snel met belastingrente worden geconfronteerd, schrijft de staatssecretaris.
Gelet op de geldende aangiftetermijn voor erfbelasting (de aangifte moet binnen 8 maanden na overlijden worden gedaan) ontstaan geen problemen met het tijdig doen van aangifte als gevolg van het later beschikbaar komen van de aangifteformulieren. Naar verwachting kunnen in juni 2017 de eerste voorlopige aanslagen 2017 worden opgelegd. De nabestaanden van overledenen van begin januari kunnen dan op tijd worden voorzien van een belastingaanslag zonder dat zij geconfronteerd worden met belastingrente.
Voor schenkbelasting geldt dat de aangifte pas uiterlijk op 1 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de schenking wordt gedaan, hoeft te worden ingediend. Bij schenkbelasting wordt geen belastingrente berekend, aldus de staatssecretaris.

(Antwoorden Kamervragen, nr. 2017-0000081030)

  • 1
  • 2