3. Wetsvoorstel gefaseerde afschaffing Hillen-aftrek naar Tweede Kamer

De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (regeling Hillen of de Hillen-aftrek genoemd) aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit wetsvoorstel heeft betrekking op één van de in het regeerakkoord opgenomen fiscale maatregelen. De voorziene inwerkingtreding van deze maatregel is 1 januari 2019. Vanwege de noodzakelijke systeemwijzigingen bij de Belastingdienst moet deze maatregel op 1 januari 2018 vaststaan om op 1 januari 2019 in werking te kunnen treden. Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot het treffen van deze maatregel.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om deze maatregel in een separaat wetsvoorstel op te nemen om beide Kamers de gelegenheid te bieden daarover een zelfstandig oordeel te vellen.

Het recht op aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld ontstaat als het eigenwoningforfait (EWF) hoger is dan de daarop drukkende aftrekbare kosten. De aftrek wordt gesteld op het verschil tussen beide posten. Belangrijke reden voor de introductie van deze maatregel met ingang van 2005 was om de aflossing van de eigenwoningschuld te bevorderen.

De regeling Hillen heeft tot gevolg dat de inkomsten uit de eigen woning de facto op nihil worden gesteld. Daarmee wordt bewust afgeweken van het feit dat de eigen woning in de inkomstenbelasting een bron van inkomen vormt. Als gevolg van de per 2013 ingevoerde aflossingseis voor eigenwoningschulden is een extra stimulering voor een versnelde aflossing door de regeling Hillen echter niet meer noodzakelijk. Door de aflossingseis komen belastingplichtigen bovendien veel eerder in aanmerking voor toepassing van die regeling. Hierdoor is de regeling op termijn financieel onhoudbaar. De geraamde kosten van de regeling Hillen bedroegen in 2015 in totaal € 556 miljoen. Vooral door de met ingang van 1 januari 2013 ingevoerde aflossingseis neemt het budgettaire belang sterk toe, tot € 1,1 miljard in 2042. Het voorgaande is reden om deze regeling af te schaffen.

Het kabinet heeft gekozen voor een afbouw van de regeling in kleine stappen. Hiermee worden de aan de beëindiging van de regeling verbonden gevolgen – waarbij het deel van het EWF waar geen daarop drukkende aftrekbare kosten tegenover staan tot het belastbare inkomen wordt gerekend – gemitigeerd.

Met de voorgestelde maatregel wordt de aftrek met ingang van 1 januari 2019 in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2019 nog 96 2/3% van het verschil tussen het EWF en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking wordt genomen, in 2020 nog 93 1/3% van genoemd verschil et cetera, tot de aftrek met ingang van 1 januari 2048 geheel is vervallen.

2. WOZ-waarde van woning naast motorclub ook met terugwerkende kracht verlagen

De woning van X (belanghebbende) grenst aan het clubhuis van een motorclub. De club komt steeds vaker negatief in het nieuws en veroorzaakt overlast. X wil haar woning verkopen en komt erachter dat de WOZ-waarde te hoog is. Zij maakt meerdere keren bezwaar tegen de hoge waardering bij Cocensus. Om een rechtszaak te voorkomen verlaagt de Heffingsambtenaar de waarde van de woning. Maar het verzoek van X om waardevermindering over voorgaande jaren wijst hij af. De Nationale ombudsman vindt dat de argumenten van de ambtenaar niet transparant zijn en hij zijn beslissing moet heroverwegen. 
(Rapport Nationale ombudsman nr. 2017/119)

1. AOW-leeftijd in 2023 niet omhoog

De AOW-leeftijd gaat in 2023 niet omhoog. Dat heeft de ministerraad besloten op voorstel van minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het kabinet heeft, op basis van nieuwe cijfers over de levensverwachting van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de AOW-leeftijd voor 2023 vastgesteld. Die blijft in 2023 67 jaar en drie maanden, net als in 2022. De levensverwachting is minder snel gestegen dan in voorgaande jaren. Het is voor het eerst sinds 2013 dat de AOW-leeftijd niet omhoog gaat.

Elk jaar wordt gekeken of de AOW-leeftijd moet worden verhoogd op basis van de levensverwachting. Dat moet vijf jaar van tevoren worden gemeld om mensen tijdig hierover te informeren. Dan hebben ze tijd om zelf aanvullende maatregelen te nemen, zoals bijvoorbeeld extra sparen voor hun (aanvullend) pensioen of om nu alvast een extra verzekering af te sluiten als ze toch eerder willen stoppen met werken.

Het kabinet heeft in 2012 besloten de AOW-leeftijd in etappes te verhogen om de oudedagsvoorziening ook in de toekomst betaalbaar te houden. In 2018 wordt de AOW-leeftijd 66 jaar. In 2019, 2020 en 2021 komen daar elk jaar vier maanden bij. In 2021 wordt de AOW-leeftijd 67 jaar. Vanaf 2022 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Die is vorig jaar oktober vastgesteld op 67 jaar en 3 maanden. En dat blijft ook in 2023 zo.

Wie wil zien wat op dit moment de leeftijd is waarop hij of zij voor het eerst AOW krijgt, kan daarvoor terecht op rekentools op de sites van de Sociale Verzekeringsbank en Wijzer in Geldzaken.

  • 1
  • 2