8. Centraal Aanspreekpunt Pensioenen publiceert 5 nieuwe vragen en antwoorden

Het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst krijgt regelmatig vragen over de fiscale behandeling van pensioenen en levensloopregelingen. Het kan nuttig zijn om kennis te nemen van de door het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen gegeven antwoorden op regelmatig gestelde vragen. 

De nieuwe vragen en antwoorden gaan over de volgende onderwerpen:

7. Verkeersboetes en de werkkostenregeling

Een werknemer begaat een verkeersovertreding tijdens het uitoefenen van zijn dienstbetrekking. De werkgever betaalt de verkeersboete en verhaalt de boete niet op zijn werknemer. In deze handreiking leest u de fiscale gevolgen.

Er zijn 2 situaties te onderscheiden:
1. De boete is aan de werknemer opgelegd. Dit is het geval als het kenteken van de auto is
geregistreerd op naam van de werknemer. De werkgever kan ervoor kiezen om de boete te
vergoeden.
2. Het kenteken van de auto is geregistreerd op naam van de werkgever waardoor de boete aan
de werkgever is opgelegd. De werkgever kan er dan voor kiezen de boete niet op de
werknemer te verhalen.

Situatie 1: verkeersboete wordt aan de werknemer opgelegd
a. Is sprake van loon?
Als een werkgever een boete vergoedt die is opgelegd aan de werknemer is altijd sprake van loon.

b. Kan de werkgever kiezen voor werknemersloon of eindheffingsloon?
De vergoeding van een geldboete is verplicht werknemersloon (artikel 31, lid 4, onderdeel c Wet op de loonbelasting 1964). De werkgever kan er niet voor kiezen om de vergoeding aan te wijzen als eindheffingsloon en onder de werkkostenregeling te laten vallen.

Situatie 2: verkeersboete wordt aan de werkgever opgelegd
a. Is sprake van loon?
Of sprake is van loon hangt ervan af of de werkgever de boete kan verhalen op de werknemer. In de meeste gevallen mag de werkgever verhalen. Dit kan alleen niet als de werknemer de overtreding heeft begaan door een opdracht die hij van de werkgever heeft gekregen.
Voorbeeld: de werknemer heeft van de werkgever de opdracht gekregen om harder te rijden om verloren tijd in te halen.

Verhaalbare boete
Mag een werkgever een boete op de werknemer verhalen maar doet hij dat niet? Dan is sprake van een voordeel voor de werknemer. Als de werknemer met zijn eigen auto had gereden, had hij de boete zelf moeten betalen. Er is daarom sprake van loon voor de werknemer.

Niet-verhaalbare boete
Als een werkgever een boete niet mag verhalen op de werknemer dan is geen sprake van loon voor de werknemer.

b. Kan de werkgever kiezen voor werknemersloon of eindheffingsloon?
Verhaalt een werkgever een boete niet op de werknemer en is hierdoor sprake van loon? Dan kan de werkgever ervoor kiezen om dit bij de werknemer te belasten of aan te wijzen als eindheffingsloon en onder de werkkostenregeling te laten vallen. Er is in dit geval dus géén sprake van verplicht werknemersloon (artikel 31, lid 4, onderdeel c Wet op de loonbelasting).
Als de werkgever kiest voor eindheffingsloon dan komt dit ten laste van de vrije ruimte. Bij overschrijding van de vrije ruimte is de werkgever 80% eindheffing verschuldigd. Aan de gebruikelijkheidstoets is voldaan. Het is niet ongebruikelijk dat een werkgever de belasting over een verhaalbare boete voor zijn rekening neemt.

6. Hoogste schijventarief van 52% wordt 51,95%

Met ingang van 1 januari 2018 is het hoogste schijventarief 51,95% in plaats van 52%.

Het tarief van 52% geldt nog wel in deze 3 gevallen:

  • voor anonieme werknemers (zie paragraaf 2.6 van het Handboek Loonheffingen 2017)
  • voor de afkoop van lijfrenten (zie paragraaf 4.10 van het Handboek Loonheffingen 2017)
  • voor de pseudo-eindheffing RVU -regeling (zie paragraaf 24.7 van het Handboek Loonheffingen 2017)

In sommige administratie- of aangiftesoftware zijn de tarieven voor anonieme werknemers en voor de afkoop van lijfrenten gekoppeld aan het percentage van het hoogste schijventarief. Dat is per 1 januari dus 51,95%. Omdat de Belastingdienst pas laat bekend maakte dat het tarief van 52% voor anonieme werknemers en afkoop van lijfrenten blijft gelden, konden de softwareontwikkelaars dit niet op tijd aanpassen.

U mag daarom in 2018 het nieuwe tarief van 51,95% ook gebruiken voor anonieme werknemers en voor de afkoop van lijfrenten. De Belastingdienst legt daarvoor geen correctieverplichtingen of naheffingen op.

Let op!

Dit geldt niet voor de pseudo eindheffing RVU regeling. U past hiervoor dus een eindheffing van 52% toe.

5. Besluit Loonheffingen; wijziging beloningen; cafetariaregelingen

Type document: Aanschrijving

Loonheffingen. Wijziging beloningen; cafetariaregelingen

 

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen Besluit van 12 december 2017, nr. 2017-188201.

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 15 juli 2016, nr. BLKB2016/765M (Stcrt. 2016, 39196). Aan onderdeel 3 is een voorbeeld toegevoegd over een budgetregeling.

1. Inleiding

In de uitvoeringspraktijk van de loonheffingen bestaat behoefte aan verduidelijking van de wetstoepassing bij zogenoemde cafetariaregelingen zoals een individueel keuzebudget. Dit zijn regelingen op grond waarvan een werknemer de vorm of het genietingsmoment van zijn beloning kan kiezen. Uit het grote aantal vragen aan de Belastingdienst over de fiscale gevolgen van een dergelijke keuze blijkt grote behoefte aan rechtszekerheid te bestaan. In het belang van de rechtszekerheid, ter verduidelijking en ter bevordering van een uniforme behandeling voor de loonheffingen zet ik hieronder het beleid op dit gebied uiteen.

In onderdeel 2 van dit besluit is hiertoe een algemeen toetsingskader geschetst voor aan werknemers geboden keuzes van arbeidsvoorwaarden of beloningsbestanddelen. Hierbij staat centraal de beoordeling van de realiteitswaarde van dergelijke keuzes. Onderdeel 3 bevat een aantal voorbeelden van situaties waarin een keuze al dan niet de door betrokkenen beoogde gevolgen voor de loonheffingen heeft. Verder bevat onderdeel 3 een opsomming van de elementen die een werkgever in een cafetariaregeling en in een aanvulling op de arbeidsovereenkomst kan opnemen.

Dit besluit is een algemeen kader voor de toetsing van wijzigingen van beloningen en met name van cafetariaregelingen. Het kan, gelet op het aantal en de diversiteit van de denkbare situaties, geen uitsluitsel bieden voor de rechtstoepassing in elk concreet geval. Hierom is het raadzaam een voorgenomen wijziging van de beloning vooraf aan de Belastingdienst voor te leggen voor uitsluitsel over de gevolgen voor de loonheffingen.

Ten opzichte van het besluit van 15 juli 2016, nr. BLKB2016/765M (Stcrt. 2016, 39196), is aan onderdeel 3 een voorbeeld toegevoegd over een budgetregeling. De overige wijzigingen zijn redactioneel van aard.

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

loonheffing

loonbelasting/premie volksverzekeringen

loonheffingen

loonheffing, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

werkgever

inhoudingsplichtige voor de loonheffingen

SV-loon

de uitkeringsgrondslag voor de werknemersverzekeringen

Wet LB

Wet op de loonbelasting 1964

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

2. Wijziging overeengekomen beloning

2.1. Algemeen

Cafetariaregelingen, zoals een individueel keuzebudget, voorzien in het algemeen in een ruil van belaste loonbestanddelen met andere loonbestanddelen die geheel of gedeeltelijk niet tot het bij de werknemer belaste loon voor de loonheffingen behoren. Het kan daarbij ook gaan om een rechtstreekse keuze van loonbestanddelen of om een keuze van het moment waarop de werknemer een loonbestanddeel zal genieten. De belaste loonbestanddelen betreffen bijvoorbeeld (een gedeelte van) het brutoloon per maand, een eindejaarsuitkering, een tantième, een provisie of de vakantietoeslag (hierna: de bron). De bron kan ook bestaan uit de waarde van ADV-dagen of vakantiedagen.

De werknemer kan dergelijke loonbestanddelen inzetten ter verkrijging van andere loonbestanddelen (hierna: het doel).

Onder het regime van de werkkostenregeling kunnen cafetariaregelingen voorzien in een keuze waarbij de werkgever de heffing bij de werknemer voorkomt. De werkgever kan dit doen door een vergoeding of verstrekking aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel, met inachtneming van het zogenoemde gebruikelijkheidscriterium. Het kan daarbij gaan om loon dat onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk gericht is vrijgesteld, zoals een vergoeding of verstrekking ter zake van woon-werkverkeer of andere zakelijke reizen of scholing. Voor zover er geen gerichte vrijstelling van toepassing is en geen vrije ruimte resteert, komt de heffing voor rekening van de werkgever.

Realiteitswaarde wijziging

Werkgevers en werknemers kunnen een overeengekomen beloning wijzigen. Dit kan incidenteel gebeuren of structureel, via een cafetariaregeling zoals een individueel keuzebudget. Een wijziging kan incidentele of langdurige gevolgen hebben. Van een wijziging van de overeengekomen beloning is alleen sprake als de wijziging als zodanig realiteitswaarde heeft. De wijziging heeft deze realiteitswaarde niet, als de betrokken partijen in wezen geen wijziging in hun onderlinge rechtsverhouding hebben aangebracht of iets anders zijn overeengekomen. In dit verband moet een wijziging van de overeengekomen beloning worden onderscheiden van een besteding van het loon.

Uitgangspunten bij beoordeling

Bij een beoordeling van wijzigingen van de overeengekomen beloning gelden in beginsel - zie onder 2.2 en 2.3 - de volgende uitgangspunten:

  • Het staat werknemers en werkgevers vrij om de arbeidsvoorwaarden en in het bijzonder de (samenstelling van de) beloning, optimaal af te stemmen op de wettelijke mogelijkheden.
  • Wat betreft de samenstelling van de voor de loonheffingen relevante onderdelen van een beloning kan worden aangenomen dat hetgeen werkgever en werknemer hierover schriftelijk in de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen realiteitswaarde heeft.
  • Ook wijzigingen in de overeengekomen beloning werken door in de werkelijke, in de toekomst te genieten beloning.
  • Een structurele keuzemogelijkheid in een beloningsregeling is in het algemeen voor de betrokkenen van wezenlijke betekenis. Als een wijziging van de overeengekomen beloning berust op een dergelijke structurele keuzemogelijkheid, hoeft niet aan de realiteitswaarde van de wijziging te worden getwijfeld.
  • Bij een min of meer incidentele keuzemogelijkheid kan twijfel ontstaan over de realiteitswaarde van de keuze en de duiding ervan voor de loonheffingen. Dit is zeker het geval als de keuze buiten de beoogde gevolgen voor de loonheffingen geen wezenlijke betekenis of gevolgen heeft. In zulke gevallen is de vormgeving in het bijzonder van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden.

De realiteitswaarde van een wijziging van de overeengekomen beloning behoeft geen nadere beoordeling als het een toekomstgerichte wijziging is, die berust op een structurele regeling (zoals een cao) en als, naast eventueel beoogde gevolgen voor de loonheffingen, sprake is van wezenlijke verschillen en gevolgen (zie onder 2.2). Van belang is wèl, dat inkomensafhankelijke regelingen die gevolgen verbinden aan de keuzes in het kader van de cafetariaregeling consequent worden toegepast.

Deze en de volgende aspecten kunnen ieder op zichzelf of in hun onderlinge samenhang bezien een rol spelen bij de beoordeling van de realiteitswaarde van een wijziging in de overeengekomen beloning en de eventuele gevolgen voor de loonheffingen.

2.2. Aard en gevolgen van een wijziging

De aard van een wijziging kan inhouden dat de werknemer een alternatieve beloning geniet op een ander tijdstip of tot een andere waarde. Een voorbeeld daarvan is het afzien van een structurele loonsverhoging in ruil voor de verstrekking van een fiets.

Een wijziging van de overeengekomen beloning heeft in een aantal situaties ook andere dan de primair beoogde gevolgen. Het kan daarbij gaan om wettelijke gevolgen of gevolgen die een regeling van de werkgever aan de wijziging verbindt. Een verlaging van bijvoorbeeld het loon in geld, heeft in het algemeen gevolgen voor:

  • de grondslag voor de loonheffingen
  • de grondslag voor de berekening van de diensttijdvrijstelling;
  • de pensioengrondslag en de verschuldigde pensioenpremies;
  • de grondslag voor de berekening van het vakantiegeld;
  • het loon tijdens ziekte of zwangerschap;
  • de grondslag voor inkomensafhankelijke uitkeringen;
  • de grondslag voor inkomensafhankelijke voorzieningen, zoals de huurtoeslag.

Het past bij een reële wijziging van de overeengekomen beloning dat de betrokkenen dergelijke verschillen of gevolgen, voor zover aanwezig gelet op de daarvoor geldende regeling, bewust aanvaarden. Het staat de betrokkenen echter vrij om, met inachtneming van de daarvoor geldende regelgeving, regelingen zodanig aan te passen dat keuzes in het kader van een cafetariaregeling daarop geen invloed meer hebben.

Voorbeeld

In een cao is bepaald dat een verlaging van het brutoloon via de cafetariaregeling geen invloed heeft op de grondslag van overwerktoeslagen. Zo'n bepaling heeft geen nadelig gevolg voor de realiteitswaarde van de cafetariaregeling.

2.3. Overige aspecten/misbruiksituaties

De realiteitswaarde van een wijziging van de overeengekomen beloning behoeft in beginsel geen nadere beoordeling als het een toekomstgerichte wijziging is, die berust op een structurele regeling en indien buiten de beoogde gevolgen voor de loonheffingen sprake is van wezenlijke verschillen en gevolgen (zie onder 2.1 en 2.2). Betreft de wijziging van de overeengekomen beloning echter (gekunstelde) situaties waarin één of meer van deze aspecten anders liggen, dan kan een nadere beoordeling wel nodig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een beoogde wijziging van loon dat (mede) betrekking heeft op het verleden of in het verleden verrichte arbeid. Dan moet in het bijzonder worden beoordeeld of de werknemer het desbetreffende loonbestanddeel al heeft genoten of, door verrekening, bij gelegenheid van de wijziging zal genieten. Duidelijkheidshalve past daarbij de opmerking dat de met een wijziging beoogde gevolgen voor de loonheffingen uiteraard een aparte beoordeling vergen. Dit geldt ook als geen twijfel bestaat over de realiteitswaarde van de wijziging. In al deze gevallen is voor de loonheffingen bepalend hetgeen de werknemer werkelijk geniet of zal genieten. Dit is alleen in bijzondere gevallen anders (zie bijvoorbeeld artikel 13a, tweede en derde lid, van de Wet LB).

Tot slot is in dit geval het volgende van belang. Als sprake is van wijzigingen die nietig of vernietigbaar zijn, bijvoorbeeld als ze strijdig zijn met dwingendrechtelijke bepalingen, geeft de Belastingdienst vooraf geen zekerheid over de gevolgen voor de loonheffingen. De Belastingdienst zal situaties bestrijden waarin sprake is van wijzigingen die, afgezien van de beoogde gevolgen voor de loonheffingen, voorspelbaar nadelig zijn en overigens praktische betekenis missen. Van voorspelbare nadeligheid is bijvoorbeeld sprake als een werknemer akkoord gaat met de ruil van een eindejaarsuitkering van € 100 voor een vergoeding van € 90 voor vakliteratuur. De Belastingdienst bestrijdt evenwel niet situaties waarin een wijziging van een beloning alleen mogelijk nadelig uitpakt omdat de wijziging op grond van de pensioenregeling van de werkgever doorwerkt in de pensioengrondslag. Een eventuele doorwerking in de pensioengrondslag is naar mijn oordeel van een zodanige betekenis dat niet gezegd kan worden dat de wijziging, afgezien van de beoogde gevolgen voor de loonheffingen, overigens praktische betekenis mist.

3. Vereenvoudigde praktische voorbeelden

Bij de volgende voorbeelden is het uitgangspunt dat aan alle voorwaarden van de toepasselijke wettelijke bepalingen en regelingen is voldaan.

Voorbeeld 1 Vergoeding vakbondscontributie

Een werkgever treft een structurele regeling die gebaseerd is op een cao. Op grond van deze regeling kan elke werknemer die kosten voor het lidmaatschap van een vakbond maakt elk jaar afzien van een deel van het brutoloon per maand in ruil voor een vergoeding van die kosten. De werkgever zal die vergoeding aanwijzen als eindheffingsbestanddeel ten laste van de zogenoemde vrije ruimte.

Uitwerking

In dit geval bestaat, gelet op het structurele karakter van de regeling en de aanvullende, toekomstgerichte voorwaarden geen twijfel over de realiteitswaarde van de ruil. Een eventueel op grond van deze regeling verstrekte vergoeding van de kosten van het lidmaatschap van een vakbond kan onbelast blijven bij de werknemer.

Voorbeeld 2 Telewerkvergoeding

Werknemers die regelmatig telewerken kunnen van een werkgever binnen diens arbeidsomstandighedenbeleid een vergoeding voor de inrichting van de werkruimte krijgen. De werkgever zal die vergoeding aanwijzen als eindheffingsbestanddeel en vervolgens gebruikmaken van de gerichte vrijstelling voor voorzieningen die rechtstreeks voortvloeien uit het arbeidsomstandighedenbeleid dat de werkgever voert op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (zie artikel 8.4a van de URLB 2011). De werkgever stelt als voorwaarde dat de werknemer gedurende drie jaren afziet van een aantal verlofdagen. Hiertoe wordt de waarde van een verlofdag gesteld op een evenredig gedeelte van het brutoloon van de desbetreffende werknemer. Indien de werknemer niet langer telewerkt, of bij tussentijds ontslag, stopt de werkgever de vergoeding. De werknemer hoeft vanaf dat moment niet langer af te zien van verlofdagen.

Uitwerking

Ook in dit geval bestaat er geen twijfel over de realiteitswaarde. Werknemers die aan de regeling deelnemen werken in feite langer, in ruil waarvoor de werkgever bereid is een kostenvergoeding toe te kennen.

Voorbeeld 3 13e maanduitkering

Werknemers hebben recht op een 13e maanduitkering, uit te betalen in januari. In de loop van het jaar daaraan voorafgaand wordt na overleg met de ondernemingsraad overeengekomen, dat een werknemer geheel of gedeeltelijk kan afzien van de 13e maanduitkering en in plaats daarvan kan kiezen voor een aanvullende reiskostenvergoeding. De werkgever zal die vergoeding aanwijzen als eindheffingsbestanddeel en vervolgens gebruikmaken van de gerichte vrijstelling voor vervoer in het kader van de dienstbetrekking. Als het brutobedrag van de 13e maanduitkering van de individuele werknemer ontoereikend is om de maximale gerichte vrijstelling ter zake van vervoer te benutten kan de werknemer daarnaast nog afzien van een deel van het brutoloon per maand gedurende de resterende maanden van het jaar. De werkgever legt dit vast in een cafetariaregeling. Als een werknemer deelneemt komen de werkgever en werknemer een aanvulling op de arbeidsovereenkomst overeen.

Uitwerking

In dit geval bestaat, gelet op het structurele karakter van de regeling en de aanvullende, toekomstgerichte voorwaarden, geen twijfel over de realiteitswaarde van de ruil.

Voorbeeld 4 Budgetregeling

Een cafetariaregeling kan voorzien in een budget naast de overige overeengekomen beloning. In dat geval kan de betrokken werknemer tot het bedrag van het budget de vorm of het genietingsmoment van zijn beloning kiezen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een keuze voor “gewoon” loon, verlof of een gericht vrijgestelde studie.

Uitwerking

Wat betreft gerichte vrijstellingen merk ik op, dat de beoordeling van een vergoeding in beginsel per kalenderjaar plaatsvindt. Een gericht vrijgestelde vergoeding van kosten gemaakt in een voorgaand jaar, is hierom alleen mogelijk als de werknemer in dat voorgaande jaar al een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had. Als het recht op zo'n vergoeding afhankelijk was van een keuze van de werknemer moet deze zijn keuze dus hebben gemaakt in het jaar waarin hij de kosten maakte.

In verband hiermee merk ik het volgende op over het genietingsmoment van een budget voor zover de werknemer nog geen keuze maakte (resterend budget).

Naar mijn oordeel is het nog gebruikelijk als een werkgever een resterend budget jaarlijks tot het loon rekent, uiterlijk in januari van het eerstvolgende jaar. Artikel 13a, tweede lid, van de Wet LB is in dat geval dus niet van toepassing.

Praktische aanwijzingen

De opzet van een cafetariaregeling en de aanvulling op de arbeidsovereenkomst zijn vanuit het oogpunt van de loonheffingen in beginsel vormvrij. Als handreiking voor de praktijk staan hieronder niettemin nog enkele praktische aanwijzingen. Allereerst is van belang dat de werkgever in de gehanteerde regeling duidelijk omschrijft wat de toekomstige keuzemogelijkheden voor de werknemer zijn, wat de fiscale en andere (inkomensgerelateerde) gevolgen (kunnen) zijn en indien van toepassing, wat de gevolgen bij uitdiensttreding zijn. In een aanvulling op de arbeidsovereenkomst kunnen werkgever en werknemer de individuele keus van de werknemer vastleggen. Daarin kan de werkgever bijvoorbeeld het volgende opnemen:

  • de reden van de aanvulling op de arbeidsovereenkomst;
  • het doel waarvoor de werknemer een bron inzet en de afgesproken periode (bijvoorbeeld: “De werkgever zal in verband met de vergoeding van de kosten van het lidmaatschap van een vakbond aan de werknemer een vergoeding verstrekken met ingang van ……….(datum) tot …………(datum) van €……… per maand.”). De werkgever zal die vergoeding aanwijzen als eindheffingsbestanddeel ten laste van de zogenoemde vrije ruimte. Daardoor kan de vergoeding onbelast blijven bij de werknemer;
  • de bron die de werknemer in het kader van de regeling inzet, tot welk bedrag hij de bron inzet en de periode waarover hij die bron inzet (bijvoorbeeld: “Het overeengekomen brutoloon per maand zal met ingang van……….(datum) tot …………… (datum) worden verlaagd met een bedrag van € ……… per maand.”.

4. Ingetrokkenregeling

Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

het besluit van 15 juli 2016, nr. BLKB2016/765M (Stcrt. 2016, 39196).

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 december 2017

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze,

de Blieck

4. Bijtellingspercentages auto 2011 - 2020

Na de 1e periode van 60 maanden waarin recht bestaat op een verlaagde bijtelling, moet u vanaf 1-1-2017 jaarlijks bekijken wat de geldende regels op dat moment zijn. Als u volgens de dan geldende wetgeving recht hebt op een verlaging geldt die alleen voor dat betreffende kalenderjaar en niet meer voor 60 maanden. In onderstaand overzicht vindt u de bijtellingspercentages zoals die gelden van 2011 tot en met 2020.

Het overzicht is ingedeeld op basis van de CO2-uitstootgrenzen.

Onderverdeling van auto’s naar CO2-uitstoot in 3 categorieën:
1. Uitstoot 0 gram
2. Uitstoot hoger dan 0 maar niet meer dan 50 gram
3. Uitstoot hoger dan 50 gram

Algemeen bijtellingspercentage
Voor alle auto’s met een eerste tenaamstelling vóór 1 januari 2017 geldt het algemene bijtellingspercentage van 25%.

Alleen voor auto’s met een datum eerste toelating op de weg (DET) 1 januari 2017 en later geldt een algemeen bijtellingspercentage van 22%.

  1. Uitstoot 0 gram
    Bij deze categorie is een bestuurders- en/of eigenaarswissel niet van belang. Wel de datum 1e tenaamstelling.

Datum 1e tenaamstelling voor 1-1-2012:
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 25% tot 1-1-2017.
In 2017 en 2018 bedraagt de verlaging 18%, per saldo bijtelling 7%.

Datum 1e tenaamstelling vanaf 1-1-2012 tot 1-1-2014
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 25% voor 1 x 60 maanden vanaf de 1e dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister.
Na afloop van de 60 maandenperiode bedraagt de verlaging 18%, per saldo dus een bijtelling van 7% voor de resterende maanden van  2017, en voor het jaar 2018.

Datum 1e tenaamstelling vanaf 1-1-2014 tot 1-1-2017
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 21% voor 1 x 60 maanden vanaf de 1e dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister.
Na afloop van de 60 maandenperiode blijft het algemene bijtellingstarief voor deze auto op 25% en met ingang van 1-1-2019 bedraagt de verlaging voor niet-waterstofauto’s maximaal
€ 9.000 (18% x € 50.000).

Datum 1e toelating vanaf 1-1-2017
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 22%.
Verlaging van 18%% voor 1 x 60 maanden vanaf de 1e dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst toegelaten is op de weg. Vanaf 1-1-2021 bestaat er voor nieuwe auto's (met een datum 1e toelating vanaf 1-1-2021) geen recht meer op verlaging van de bijtelling. Dat geldt ook voor alle oudere auto's zodra de 1e 60 maandenperiode is verstreken.

  1. Uitstoot hoger dan 0 en max 50 gram
    Bij deze categorie is een bestuurders- en/of eigenaarswissel niet van belang. Wel de datum 1e tenaamstelling.

Datum 1e tenaamstelling voor 1-1-2012:
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 25% tot 1-1-2017.
In 2017 en 2018 geen verlaging, per saldo bijtelling 25%.

Datum 1e tenaamstelling vanaf 1-1-2012 tot 1-1-2014
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 25% voor 1 x 60 maanden vanaf de 1e dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister.
Na afloop van de 60 maandenperiode geen recht op verlaging, per saldo dus een bijtelling van 25%.

Datum 1e tenaamstelling vanaf 1-1-2014 tot 1-1-2016
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 18% voor 1 x 60 maanden vanaf de 1e dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister.
Na afloop van de 60 maandenperiode geen recht op verlaging, per saldo dus een bijtelling van 25%.

Datum 1e tenaamstelling vanaf 1-1-2016 tot 1-1-2017
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Verlaging van 10% voor 1 x 60 maanden vanaf de 1e dag van de maand volgend op die waarin de auto voor het eerst te naam is gesteld in het kentekenregister.
Na afloop van de 60 maandenperiode geen recht op verlaging, per saldo dus een bijtelling van 25%.

Datum 1e toelating vanaf 1-1-2017
Vanaf 1-1-2017 bestaat er geen recht op verlaging, per saldo dus een bijtelling van 22%.

  1. Uitstoot hoger dan 50 gram
    De korting op de bijtelling is afhankelijk van de CO2- uitstoot en tot 2015 op welke brandstof de auto rijdt .Vanaf 2015 wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen diesel of geen diesel auto’s.

    Datum 1ste tenaamstelling vóór 1-7-2012
    Als er sprake is van een verlaagde bijtelling van 14% of 20%  (op basis van de uitstootgrenzen geldend op 30-6-2012) geldt er een overgangsregeling.

In 3 situaties geldt deze verlaagde bijtelling uiterlijk tot en met 31-12-2018:

a.  Datum 1e tenaamstelling vóór 1-7-2012, geen eigenaarswissel en geen bestuurderswissel
b.  Datum 1e tenaamstelling en op naam eigenaar vóór 1-7-2012, bestuurderswissel op of na  1-7-2012
c.  Datum 1e tenaamstelling vóór 1-7-2012, op naam eigenaar op of na 1-7-2012, geen bestuurderswissel vanaf 30-6-2012

In 1 situatie geldt de verlaagde bijtelling ( volgens uitstootgrenzen 30-6-2012) uiterlijk tot en met 30-6-2017
Datum 1ste tenaamstelling vóór 1-7-2012 en zowel een eigenaarswissel als een bestuurderswissel op of na 1 juli 2012. 

Datum 1e tenaamstelling vanaf 1-7-2012  en vóór 1-1-2017
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 25%.
Afhankelijk van de uitstootgrenzen in het jaar van 1e tenaamstelling geldt een verlaging gedurende een periode van 1 x 60 maanden.

Let op: Voor een auto met 1ste tenaamstelling in 2012 na 1-7-2012 gelden de gewijzigde  uitstootgrenzen van 1 juli 2017.

Datum 1e toelating vanaf 1-1-2017
Het algemene bijtellingstarief voor deze auto bedraagt 22%. Geen recht op verlaging.

Tabel bijtellingspercentages auto 2011-2020

Jaar

CO2

Korting

Bijtelling

 

 

 

 

2011

algemeen bijtellingspercentage

 

25%

       
 

max 95 gr diesel

11%

14%

 

meer dan 95 t/m 116 gr diesel

5%

20%

       
 

max 110 gr geen diesel

11%

14%

 

meer dan 110 t/m 140 gr geen diesel

5%

20%

       
       

 Alle auto's met 1ste tenaamstelling vóór 1-1-2012

 

0 t/m 50 gr

25%

0%

       

2012

algemeen bijtellingspercentage

 

25%

       
 

zonder uitstoot

25%

0%

       

1-1-2012 tot 1-7-2012

0 t/m 50 gr diesel

25%

0%

 

meer dan 50 gr tot en met 95 gr diesel

11%

14%

 

meer dan 95 gr tot en met 116 gr diesel

5%

20%

 

meer dan 116 gr diesel

0%

25%

       
 

0 t/m 50 gr geen diesel

25%

0%

 

meer dan 50 gr tot en met 110 gr geen diesel

11%

14%

 

meer dan 110 gr tot en met 140 gr geen diesel

5%

20%

 

meer dan 140 gr geen diesel

0%

25%

       
       

 Nieuwe uitstootgrenzen vanaf 1-7-2012

       

1-7-2012 tot 1-1-2013

0 tot en met 50 gr diesel

25%

0%

 

meer dan 50 gr tot en met 91 gr diesel

11%

14%

 

meer dan 91 gr tot en met 114 gr diesel

5%

20%

 

meer dan 114 gr diesel

0%

25%

       
 

0 tot en met 50 gr geen diesel

25%

0%

 

meer dan 50 gr tot en met 102 gr geen diesel

11%

14%

 

meer dan 102 gr tot en met 132 gr geen diesel

5%

20%

 

meer dan 132 gr geen diesel

0%

25%

       

2013

algemeen bijtellingspercentage

 

25%

       
 

0 tot en met 50 gr diesel

25%

0%

 

meer dan 50 gr tot en met 88 gr diesel

11%

14%

 

meer dan 88 gr tot en met 112 gr diesel

5%

20%

 

meer dan 112 gr diesel

0%

25%

       
 

0 tot en met 50 gr geen diesel

25%

0%

 

meer dan 50 gr tot en met 95 gr geen diesel

11%

14%

 

meer dan 95 gr tot en met 124 gr geen diesel

5%

20%

 

meer dan 124 gr geen diesel

0%

25%

       

2014

algemeen bijtellingspercentage

 

25%

       
 

zonder uitstoot

21%

4%

 

0 tot en met 50 gr diesel

18%

7%

 

meer dan 50 gr tot en met 85 gr diesel

11%

14%

 

meer dan 85 gr tot en met 111 gr diesel

5%

20%

 

meer dan 111 gr diesel

0%

25%

       
 

 zonder uitstoot

 21%

 4%

 

 0 tot en met 50 gr geen diesel

 18%

 7%

 

 meer dan 50 gr tot en met 88 gr geen diesel

 11%

14% 

 

 meer dan 88 gr tot en met 117 gr geen diesel

 5%

20% 

 

 meer dan 117 gr geen diesel

 0%

25% 

       

 2015

 algemeen bijtellingspercentage

 

 25%

       
 

 Vanaf 2015 geen onderscheid meer tussen diesel of geen diesel

       
 

 zonder uitstoot

 21%

4% 

 

 0 tot en met 50 gr

 18%

7% 

 

 meer dan 50 gr tot en met 82 gr

 11%

14% 

 

 meer dan 82 gr tot en met 110 gr

 5%

20% 

 

 meer dan 110 gr

 0%

25% 

       

2016

algemeen bijtellingspercentage

 

25%

       
 

zonder uitstoot

21%

4%

 

0 tot en met 50 gr

10%

15%

 

meer dan 50 gr tot en met 106 gr

4%

21%

 

meer dan 106 gr

0%

25%

       
       

DET 2017

algemeen bijtellingspercentage

 

22%

       
 

zonder uitstoot

18%

4%

 

zonder uitstoot waterstof

18%

4%

 

meer dan 0 gr

0%

22%

       

2018

algemeen bijtellingspercentage

 

22%

       
 

zonder uitstoot

18%

4%

 

zonder uitstoot waterstof

18%

4%

 

meer dan 0 gr

0%

22%

       

2019

algemeen bijtellingspercentage

 

22%

       
 

zonder uitstoot

18% maximaal € 9000,- korting

 

zonder uitstoot waterstof

18%

4%

 

meer dan 0gr

0%

22%

       

2020

algemeen bijtellingspercentage

 

22%

       
 

zonder uitstoot

18% maximaal € 9000,- korting

 

zonder uitstoot waterstof

18%

4%

 

meer dan 0 gr

0%

22%

  • 1
  • 2