8. Supermarkteigenaar belastingplichtig voor sinaasappelpersmachine

X (bv; belanghebbende) exploiteert een supermarkt. In deze staat een persmachine voor sinaasappels. Bovenop de persmachine staat een mand met sinaasappelen. Deze wordt een aantal malen per dag bijgevuld door een medewerker. Klanten van de supermarkt die dit willen, kunnen met behulp van deze persmachine vers sinaasappelsap persen door een leeg flesje te pakken, onder de machine te zetten en op de knop te drukken. Na het persen en het opvangen van het versgeperste sap kunnen de klanten de flesjes met sap bij de kassa afrekenen.
X heeft in 2014 en 2015 respectievelijk 17.189 liter en 17.044 liter versgeperst sinaasappelsap aan klanten verkocht.
X heeft voor de jaren 2014 en 2015 aangiften verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken gedaan. De op aangifte verschuldigde verbruiksbelasting over 2014 van € 296 en over 2015 van € 288 heeft X voldaan.
Bij Rechtbank Gelderland is in geschil of X belastingplichtig is voor deze verbruiksbelasting met betrekking tot het in de supermarkt door de klanten versgeperste sinaasappelsap. Meer in het bijzonder is in geschil of X degene is die het versgeperste sinaasappelsap vervaardigt in de zin van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (WVAD). X meent dat niet zij de vervaardiger is maar de klant, terwijl de Inspecteur de tegengestelde mening is toegedaan.
De Rechtbank is van oordeel dat het handelen van X, die de persmachine heeft aangeschaft, deze in haar winkel heeft geplaatst, en dagelijks de lege flesjes alsmede de sinaasappels beschikbaar stelt, bepalend is voor de vraag of in haar supermarkt vruchtensap kan worden geperst en dit daarom valt onder het begrip ‘vervaardigen’. Dit oordeel is ook in lijn met de uitgangspunten in de parlementaire geschiedenis.
Het beroep van X wordt ongegrond verklaard.
(Rechtbank Gelderland, nrs. 17/589 en 17/591)

 

7. Onzakelijke lening tussen dga en stamrecht bv; naheffing (52%)

X (bv; belanghebbende) is een stamrecht bv die is opgericht op 14 september 2011 voor het onderbrengen en beheren van een ontslaguitkering van € 130.000 die de dga heeft ontvangen van zijn voormalige werkgever. Blijkens de stamrechtovereenkomst van 26 september 2011 heeft de dga ingaande 3 oktober 2011 voor voormeld bedrag bij X een stamrecht bedongen strekkende tot - kort gezegd - het doen van periodieke uitkeringen met ingang van 18 januari 2024.
De dga heeft een bedrag van in totaal € 130.000 geleend uit het vermogen van X. De volgende bedragen zijn op de navolgende data overgemaakt naar de betaalrekening van de dga: € 50.000 op 5 oktober 2011, € 20.000 op 9 oktober 2011, € 20.000 op 10 oktober 2011 en € 40.000 op 12 oktober 2011.
Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de Inspecteur aan X terecht een naheffingsaanslag loonheffingen heeft opgelegd. Daartoe beoordeelt de Rechtbank of de Inspecteur terecht heeft geconcludeerd dat ten aanzien van het stamrecht sprake is van een handelen in strijd met artikel 19b Wet LB 1964 vanwege afkoop van het stamrecht. De Inspecteur stelt dat gezien de onttrekkingen van in totaal € 130.000 sprake is van afkoop omdat de dga feitelijk direct de beschikking had over het gehele bedrag van het ten titel van stamrecht voldane bedrag, terwijl er onvoldoende zekerheden waren bedongen waardoor sprake was van een onzakelijke geldlening.
De Rechtbank volgt de Inspecteur; de leningsovereenkomst is onzakelijk, in het bijzonder vanwege het feit dat geen reële zekerheden zijn bedongen.
De naheffingsaanslag is terecht vastgesteld op een bedrag van € 67.600, zijnde 52% van de grondslag van € 130.000.
De Rechtbank oordeelt voorts dat de wet in het onderhavige geval geen grondslag biedt voor het berekenen van revisierente, nu het hier een (naheffings)aanslag loonbelasting, niet inkomstenbelasting betreft.
(Rechtbank Noord-Holland, nr. 16/3432)

6. Een Land Rover Defender is een bestelauto

De Inspecteur heeft aan X (belanghebbende) naheffingsaanslagen MRB en BPM, alsmede een boete- en belastingrentebeschikking opgelegd. Bij Rechtbank Noord-Nederland is in geschil of een Land Rover Defender al dan niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden om voor de Wet MRB en de Wet BPM aangemerkt te kunnen worden als bestelauto.
Uit de toepasselijke wettelijke voorwaarden van de Wet MRB (artikel 3, lid 1, juncto artikel 3, lid 11, Uitv.reg. MRB) en Wet BPM (artikel 3, lid 3) volgt onder meer dat om in het kader van die wetten aangemerkt te kunnen worden als bestelauto, de linkerkant van de laadruimte niet mag zijn voorzien van een zijruit.
De Rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de linkerkant van de laadruimte van de auto is voorzien van een zijruit. Uit de overgelegde foto's van de auto blijkt én niet in geschil is dat sprake is van een dakconstructie die met een afronding aan weerskanten van de auto van circa 20 à 25 centimeter aan de zijkant van de auto is verbonden. In die schuine afronding van de dakconstructie bevindt zich aan beide zijden een circa 15 centimeter hoog, langgerekt, schuin raampje. Als gevolg daarvan bevindt zich ter hoogte van én deel uitmakend van het dak aan zowel de rechter, als de linkerkant van de auto, een schuin geplaatst raampje. Gelet op de vorm en plaats van de raampje, is de Rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat zich aan de linkerkant van de laadruimte een zijruit bevindt. Er is geen sprake van een in de zijwand geplaatst raam. Door het van de dakconstructie deel uitmakende raampje kan voorts noch door de bestuurder, noch door de bijrijder, opzij naar buiten worden gekeken. Het raampje en daarmee het zicht is door de hoge, schuine plaatsing in de dakconstructie, naar boven gericht.
De naheffingsaanslagen en de beschikkingen worden vernietigd.
(Rechtbank Noord-Nederland, nrs. 17/1363 en 17/1989)

5. Werkgevers: snel werk maken van nieuwe fiscale concernregeling

VNO-NCW en MKB-Nederland zien het schrappen van een belastingvoordeel voor Nederlandse bedrijven met Nederlandse dochterbedrijven als een ‘groot verlies’ voor het bedrijfsleven. Staatssecretaris Snel van Financiën moet zo snel mogelijk met een nieuwe concernregeling komen, zeggen zij in reactie op een uitspraak van het Europees Hof (het hof) van 22 februari 2018..
Het grote voordeel van een fiscale eenheid is dat meerdere bedrijven in een groep als één gezien worden door de fiscus. Dit scheelt veel administratief gedoe. Het hof oordeelt nu dat er sprake is van discriminatie omdat een fiscale eenheid alleen tussen Nederlandse bedrijven kan worden gevormd. Er kan geen fiscale eenheid worden gevormd met daarin buitenlandse dochters.
Door de uitspraak van het hof moet het Nederlandse systeem, dat goed werkte en simpel was, op de schop. Dat leidt tot verlies aan inkomsten voor de staat. De staatssecretaris wil dat ‘gat’ nu dichten met een spoedreparatie. VNO-NCW en MKB-Nederland benadrukken dat deze reparatie zo min mogelijk bedrijven moet raken, en dat hogere administratieve lasten voor bedrijven moeten worden voorkomen. ‘We moeten zo dicht mogelijk bij het bestaande systeem zien te blijven.’
Naar schatting worden zo’n 11.000 bedrijven door de spoedreparatie geraakt. Volgens de ondernemingsorganisaties moet er zo spoedig mogelijk een nieuwe concernregeling komen ter vervanging van het oude systeem en de tussentijdse spoedreparatie.

4. Aftrek van scholingsuitgaven

Als uw klant uitgaven heeft die verband houden met het volgen van een opleiding of studie, dan kunnen deze mogelijk in aftrek worden gebracht als persoonsgebonden aftrek. Het moet dan gaan om een studie of opleiding die uw klant volgt met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning (box 1). Ook moet sprake zijn van een leertraject. Kennis moet hij opdoen onder begeleiding of toezicht. Een zelfstudie valt hier dus niet onder.
Als aan de voorgaande eisen is voldaan, zijn scholingsuitgaven zoals lesgeld/collegegeld, verplichte leermiddelen en beschermingsmiddelen en uitgaven voor EVC-procedures (Erkenning Verworven Competenties) aftrekbaar. Voor aftrek geldt een drempel van € 250.
Vanaf studiejaar 2015/2016 zijn de voorwaarden voor aftrek van scholingsuitgaven gewijzigd. Scholingsuitgaven zijn niet aftrekbaar als uw klant recht heeft op studiefinanciering. Met studiefinanciering wordt bijvoorbeeld bedoeld de prestatiebeurs of basisbeurs, maar ook een aanvullende beurs, een lening (zoals collegegeldkrediet of een basislening) of het recht op een reisvoorziening (OV-kaart).

Let op!


Als uw klant wél recht heeft op studiefinanciering of vergelijkbare uitkering, maar er géén gebruik van maakt, dan is de scholingsuitgave niet aftrekbaar.
Als laatste voorwaarde geldt dat deze scholingsuitgaven werkelijk op uw klant moeten ‘drukken’. Dit houdt in dat de uitgaven door uw klant moeten zijn betaald, verrekend, ter beschikking zijn gesteld of dat de kosten rentedragend zijn geworden. Alleen dan mag u de scholingsuitgaven aftrekken.

  • 1
  • 2