8. Fiscale aspecten cryptovaluta: Het minen en de aankoop van cryptovaluta door een bv

Op grond van de Wet Vpb 1969 drijft een bv een onderneming met zijn gehele vermogen. Anders dan bij een ib-ondernemer speelt bij een bv het leerstuk van de vermogensetikettering dus geen rol. Dit betekent dat het minen en de aankoop (al dan niet gevolgd door verkoop) van cryptovaluta zich in de winstsfeer afspelen. De resultaten daarvan moeten volgens goed koopmansgebruik in aanmerking worden genomen.

7. Fiscale aspecten cryptovaluta: Aankoop van cryptovaluta door natuurlijk persoon die ib-ondernemer is

Bij de aankoop van cryptovaluta door een natuurlijk persoon die kwalificeert als ib-ondernemer speelt het leerstuk van de vermogensetikettering. Als sprake is van duurzaam overtollige liquide middelen waarmee de cryptovaluta worden aangeschaft, worden zij tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend. Als de aankoop van de cryptovaluta met ondernemingsvermogen niet plaatsvindt binnen de normale ondernemingsuitoefening en er geen sprake is van het beleggen van tijdelijke overtollige middelen op een zodanige wijze dat zij weer tijdig binnen de onderneming beschikbaar kunnen zijn, is sprake van verplicht privévermogen (box 3).

 

6. Fiscale aspecten cryptovaluta: Bezittingen in box 3

Cryptovaluta, waaronder de bitcoin, in het bezit van een natuurlijk persoon behoren tot de vermogensrendementsgrondslag van box 3, tenzij sprake is van vermogensbestanddelen die inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, bijvoorbeeld winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De cryptovaluta moeten naar de waarde in het economisch verkeer op de peildatum van een kalenderjaar worden vermeld in de aangifte inkomstenbelasting. Dat wil zeggen dat aangesloten dient te worden bij de geldende koers op peildatum. 
Er zijn verschillende koersen voor cryptovaluta. Nu er geen wettelijk voorschrift bestaat met betrekking tot de vraag welke koers gehanteerd dient te worden, is de koers op de peildatum van het gebruikte omwisselplatform de meest voor de hand liggende koers.
Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor een juiste en volledige aangifte. Indien burgers vermogen hebben in cryptovaluta zullen ze dit, evenals andere vermogensbestanddelen, moeten opgeven in hun aangifte inkomstenbelasting2. In die zin zijn cryptovaluta niet anders.

5. Fiscale aspecten cryptovaluta: Het minen van en het handelen in cryptovaluta door een natuurlijk persoon

Voor het antwoord op de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met het zogenoemde “minen” en handelen in cryptovaluta is het van belang of ten aanzien van die activiteiten in fiscale zin al dan niet sprake is van een “bron van inkomen”. Voorbeelden van een bron van inkomen zijn winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Voor die bronnen van inkomen is naast het verrichten van arbeid van belang dat er een voordeel wordt beoogd (subjectief element) en dat er redelijkerwijs voordeel is te verwachten (objectief element). Deze bronvraag laat zich niet eenduidig beantwoorden en is sterk afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Mede als gevolg van een toename van het aantal personen dat zich bezig houdt met mining en de regulering van het aantal te minen cryptovaluta per dag (een beperkte hoeveelheid kan gemined worden), is het de vraag of sprake is van een voordeelsverwachting. Daarbij kan ook de omvang van de investering (in computers) een rol spelen. Daarnaast kan de fase waarin men instapt met het minen van cryptovaluta (beginfase of een reeds langer bestaande cryptovaluta) een licht werpen op de voordeelsverwachting.
In de jurisprudentie is uitgemaakt dat geen sprake is van een bron van inkomen in geval van een speculatieve transactie en als het eindresultaat niet beïnvloedbaar is door de verrichte arbeid. Dat geldt ook voor de handel in cryptovaluta. Als daarentegen structureel positieve resultaten worden behaald die kunnen worden verklaard door arbeid van belanghebbende die verder gaat dan de arbeid die met speculatie samenhangt, is wel sprake van een bron van inkomen. De meeropbrengst moet dus verband houden met de verrichte arbeid (in kwalitatieve of kwantitatieve zin).
In het concrete geval zal aan de hand van de feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van een bron van inkomen. Dat laatste is ter beoordeling van de inspecteur. In zijn algemeenheid zal - met in achtneming van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval - gelet op het voorgaande bij het minen en de handel in cryptovaluta door een natuurlijk persoon vermoedelijk niet snel sprake zijn van een bron van inkomen.

4. De fiets onder de werkkostenregeling

Uit de evaluatie van de werkkostenregeling blijkt dat veel bedrijven de fiets niet meer stimuleren, maar staatssecretaris Menno Snel geeft aan dat hij daar niets aan kan doen. Onder de oude regeling was er een vrijstelling (onder voorwaarden) voor fietsen die vergoed of verstrekt werden tot maximaal € 749. Daarnaast mochten een fietsverzekering en, tot een bepaald bedrag, accessoires onbelast vergoed of verstrekt worden. Met de introductie van de werkkostenregeling is deze specifieke vrijstelling daarin opgegaan en het budgettaire beslag dat daarmee gemoeid was is gebruikt voor de vaststelling van de zogenoemde vrije ruimte in de werkkostenregeling. Het is aan de werkgever (eventueel in overleg met zijn werknemers) om keuzes te maken voor het gebruik van de vrije ruimte. Hij kan de vrije ruimte gebruiken voor het verstrekken of vergoeden van een fiets en daarbij heeft hij dan het voordeel dat aan die verstrekking of vergoeding geen voorwaarden zijn verbonden, noch wat betreft de waarde van de fiets, noch wat betreft het gebruik daarvan. Werkgevers die de fietsregeling hebben afgeschaft zijn wellicht van mening dat zij ofwel te weinig vrije ruimte hebben voor een fietsregeling of de vrije ruimte liever gebruiken voor andere vergoedingen en verstrekkingen, zoals een kerstpakket en reiskostenvergoeding van meer dan € 0,19 per kilometer. Dat is een keuze van de werkgever en de werkkostenregeling biedt daarvoor de ruimte. Duidelijke en eenvoudig toepasbare regels om de waarde te bepalen van het privévoordeel van een ter beschikking gestelde fiets kunnen bijdragen aan het aantrekkelijk maken van een leasefiets van de zaak. Bij een regeling voor leasefietsen kunnen werkgevers, afhankelijk van de vormgeving en de keuzes van de werkgever, een fiets aan werknemers ter beschikking stellen met geen of een relatief kleine impact op de vrije ruimte.

  • 1
  • 2