8. De fiets en de werkkostenregeling; adviseer een leasefiets

Uit de evaluatie van de werkkostenregeling blijkt dat veel bedrijven de fiets niet meer stimuleren. Onder de oude regeling was er een vrijstelling (onder voorwaarden) voor fietsen die vergoed of verstrekt werden tot maximaal € 749. Daarnaast mochten een fietsverzekering en, tot een bepaald bedrag, accessoires onbelast vergoed of verstrekt worden. Met de introductie van de werkkostenregeling is deze specifieke vrijstelling daarin opgegaan en het budgettaire beslag dat daarmee gemoeid was is gebruikt voor de vaststelling van de zogenoemde vrije ruimte in de werkkostenregeling. Het is aan de werkgever (eventueel in overleg met zijn werknemers) om keuzes te maken voor het gebruik van de vrije ruimte. Hij kan de vrije ruimte gebruiken voor het verstrekken of vergoeden van een fiets en daarbij heeft hij dan het voordeel dat aan die verstrekking of vergoeding geen voorwaarden zijn verbonden, noch wat betreft de waarde van de fiets, noch wat betreft het gebruik daarvan. Werkgevers die de fietsregeling hebben afgeschaft zijn wellicht van mening dat zij ofwel te weinig vrije ruimte hebben voor een fietsregeling of de vrije ruimte liever gebruiken voor andere vergoedingen en verstrekkingen, zoals een kerstpakket en reiskostenvergoeding van meer dan € 0,19 per kilometer. Nogmaals, dat is een keuze van de werkgever en de werkkostenregeling biedt daarvoor de ruimte. Duidelijke en eenvoudig toepasbare regels om de waarde te bepalen van het privévoordeel van een ter beschikking gestelde fiets kunnen bijdragen aan het aantrekkelijk maken van een leasefiets van de zaak. Bij een regeling voor leasefietsen kunnen werkgevers, afhankelijk van de vormgeving en de keuzes van de werkgever, een fiets aan werknemers ter beschikking stellen met geen of een relatief kleine impact op de vrije ruimte. U zou uw klanten hierop kunnen attenderen en hen hierover kunnen adviseren.

7. Fiscale aspecten van cryptogeld

 

Inleiding

Cryptogeld is ‘geld’ in de vorm van een bedrag in cryptovaluta, of – met een Engels woord – cryptocurrency. Dit is een soort digitale munteenheid, die in feite dient als alternatief geldsysteem voor de reguliere geldsoorten. De eerste en grootste is de bitcoin. Een verzamelnaam voor de andere is altcoin. Cryptovaluta vervullen in de praktijk echter niet of nauwelijks de reguliere functie van geld als een algemeen geaccepteerd betrouwbaar betaalmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid.

Cryptovaluta zijn de laatste tijd wel veelvuldig in het nieuws. Maar hoe zit het nu precies met de fiscale aspecten van cryptovaluta? Op verzoek van de Eerste Kamer heeft staatssecretaris Menno Snel van Financiën hierover zijn licht laten schijnen. In een brief aan de Eerste Kamer bespreekt hij de huidige stand van zaken (brief van 28 mei 2018, 2018-0000082316). Felix Peppelenbosch gaat nader in op deze brief. De ontwikkelingen omtrent cryptovaluta gaan echter snel. Dit kan betekenen dat de fiscale kwalificatie en behandeling van cryptovaluta in de toekomst aan veranderingen onderhevig kunnen zijn.

Er zijn diverse situaties rondom de fiscale aspecten van cryptovaluta mogelijk. Deze worden hieronder besproken.

Het minen van en het handelen in cryptovaluta door een natuurlijk persoon

Voor het antwoord op de vraag hoe de Belastingdienst omgaat met het zogenoemde ‘minen’ en handelen in cryptovaluta is het van belang of ten aanzien van die activiteiten in fiscale zin al dan niet sprake is van een ‘bron van inkomen’. Deze bronvraag laat zich niet eenduidig beantwoorden en is sterk afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Mede als gevolg van een toename van het aantal personen dat zich bezighoudt met mining en de regulering van het aantal te minen cryptovaluta per dag (een beperkte hoeveelheid kan gemined worden), is het de vraag of sprake is van een voordeelverwachting. Daarbij kan ook de omvang van de investering (in computers) een rol spelen. Daarnaast kan de fase waarin men instapt met het minen van cryptovaluta (beginfase of een reeds langer bestaande cryptovaluta) een licht werpen op de voordeelverwachting.

In de jurisprudentie is uitgemaakt dat geen sprake is van een bron van inkomen in geval van een speculatieve transactie en als het eindresultaat niet beïnvloedbaar is door de verrichte arbeid. Dat geldt ook voor de handel in cryptovaluta. Als daarentegen structureel positieve resultaten worden behaald die kunnen worden verklaard door arbeid van belanghebbende die verder gaat dan de arbeid die met speculatie samenhangt, is wel sprake van een bron van inkomen. De meeropbrengst moet dus verband houden met de verrichte arbeid (in kwalitatieve of kwantitatieve zin).

In het concrete geval zal aan de hand van de feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van een bron van inkomen. Dat laatste is ter beoordeling van de Inspecteur. In zijn algemeenheid zal – met inachtneming van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval – gelet op het voorgaande bij het minen en de handel in cryptovaluta door een natuurlijk persoon vermoedelijk niet snel sprake zijn van een bron van inkomen.

Bezittingen in box 3

Cryptovaluta, waaronder de bitcoin, in het bezit van een natuurlijk persoon behoren tot de vermogensrendementsgrondslag van box 3, tenzij sprake is van vermogensbestanddelen die inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, bijvoorbeeld winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.

Er zijn verschillende koersen voor cryptovaluta. Nu er geen wettelijk voorschrift bestaat met betrekking tot de vraag welke koers gehanteerd dient te worden, is de koers op de peildatum van het gebruikte omwisselplatform de meest voor de hand liggende koers.

Door een IB-ondernemer of bv ontvangen tegenprestatie in cryptovaluta

Een ander aspect betreft de vraag wat de fiscale gevolgen zijn als een ondernemer goederen verkoopt of diensten verleent waarbij de tegenprestatie in cryptovaluta wordt voldaan. Als de vergoeding niet in euro’s maar in cryptovaluta wordt voldaan, moet deze worden omgerekend naar een equivalent in euro’s. Dat omgerekende bedrag in euro’s wordt tot de omzet gerekend. Dat geldt zowel voor de winstbepaling (de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting) als voor de omzetbelasting. Als de cryptovaluta worden omgewisseld in euro’s kan die omwisseltransactie voor de winstbepaling een verlies of een winst opleveren. Als de cryptovaluta per balansdatum aanwezig zijn, geschiedt de waardering volgens goed koopmansgebruik. Cryptovaluta kwalificeren niet als liquide middelen, maar zullen veelal wel als vlottende activa kunnen worden aangemerkt. Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van voorraad. In beide situaties (vlottende activa dan wel voorraad) is de hoofdregel waardering op kostprijs of lagere marktwaarde.

Loonbetaling in cryptovaluta

Als loon wordt uitbetaald in cryptovaluta moet in de aangiften LB een omrekening in euro’s plaatsvinden op het moment dat het loon wordt genoten. Loon uitbetaald in cryptovaluta wordt behandeld als loon in natura.

Aankoop van cryptovaluta door natuurlijk persoon die IB-ondernemer is

Bij de aankoop van cryptovaluta door een natuurlijk persoon die kwalificeert als IB-ondernemer speelt het leerstuk van de vermogensetikettering. Als sprake is van duurzaam overtollige liquide middelen waarmee de cryptovaluta worden aangeschaft, worden zij tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend.

Als de aankoop van de cryptovaluta met ondernemingsvermogen niet plaatsvindt binnen de normale ondernemingsuitoefening en er geen sprake is van het beleggen van tijdelijke overtollige middelen op een zodanige wijze dat zij weer tijdig binnen de onderneming beschikbaar kunnen zijn, is sprake van verplicht privévermogen (box 3).

Het minen en de aankoop van cryptovaluta door een bv

Op grond van de Wet VpB 1969 drijft een bv een onderneming met zijn gehele vermogen. Anders dan bij een IB-ondernemer speelt bij een bv het leerstuk van de vermogensetikettering dus geen rol. Dit betekent dat het minen en de aankoop (al dan niet gevolgd door verkoop) van cryptovaluta zich in de winstsfeer afspelen. De resultaten daarvan moeten volgens goed koopmansgebruik in aanmerking worden genomen.

Handhaving

In verband met de toenemende aandacht voor dit thema wordt er vanuit de Belastingdienst gewerkt aan verkennende onderzoeken, om meer zicht te krijgen op dit fenomeen en op de mogelijke problematiek die daarbij kan spelen. Tevens wordt er in internationaal verband gekeken naar de wijze waarop handhaving effectief kan worden vormgegeven. In de onderzoeken wordt ook gekeken naar transacties in cryptovaluta die in de schaduwkant van de economie plaatsvinden. Dat geldt ook voor het mogelijke bezit ervan.

Een belangrijke ontwikkeling in dit verband is de nieuwe Vijfde antiwitwasrichtlijn (Richtlijn 2015/849), waarin identificatieverplichtingen, alsmede andere regels staan opgenomen voor handelsplatformen en andere aanbieders van cryptovaluta.

Belastingdienst werkt aan voorlichtingsmateriaal

Ten aanzien van de fiscaliteit laat Snel weten dat er wordt gewerkt aan nader voorlichtingsmateriaal. Zodra dit gereed is, zal dat op de website van de Belastingdienst worden geplaatst.

Geen meldplicht voor banken

Als u op grote schaal in cryptovaluta handelt, hebt u voorlopig niks te vrezen van de rol van de banken hierin. Banken hebben geen meldplicht voor transacties die erop zijn gericht om cryptovaluta aan te kopen of te verkopen.

Snel geeft in zijn brief wel aan dat in overleg met de financiële toezichthouders nader zal worden geïnventariseerd wat de mogelijkheden zijn binnen het bestaande regelgevende kader.

6. Richtlijn vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties

In het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/02035, roept de Hoge Raad de gerechten in feitelijke instantie op beleid te ontwikkelen voor uniforme toepassing van de te hanteren uurtarieven voor de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
Overleg tussen vertegenwoordigers van belastingkamers van de gerechtshoven en van de rechtbanken heeft geleid tot het opstellen van een nieuwe richtlijn die op 1 juli 2018 in werking treedt. Op hoofdlijnen gaat het volgende gelden:

1. Uurtarief taxateur
Betreffende woningtaxaties: € 53 per uur (exclusief btw).
Betreffende taxaties van courante niet-woningen: € 68 per uur (exclusief btw).
Ten aanzien van taxaties van alle incourante niet-woningen: de gefactureerde taxatiekosten (exclusief btw) tot het in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vermelde maximum.

2. Aantal uren besteed aan het taxatierapport
Het aantal uren dat is gemoeid met de taxatie van een onroerende zaak en het opstellen van een rapport wordt gesteld op:
2 voor een niet-inpandige woningtaxatie;
4 voor een woningtaxatie met inpandige opname.
Voor het aantal uren van taxaties van overige objecten wordt geen norm gesteld. De aard van de objecten is daarvoor te divers.

3. Kosten van het bijwonen van een (hoor)zitting door de taxateur
Indien het bezwaar, beroep of hoger beroep gegrond wordt verklaard, komen de kosten van de taxateur die aanwezig was bij het horen in de bezwaarfase en/of bij een zitting in beroep of in hoger beroep, op de voet van artikel 1, letter b, Bpb – naast de vergoeding voor de taxatie en het opstellen van een taxatierapport – voor vergoeding in aanmerking. Hierbij wordt hetzelfde tarief in aanmerking genomen als voor de taxatiewerkzaamheden geldt. De bestede tijd wordt afgerond naar boven op halve uren.
(Bron: Staatscourant 28796)

 

5. Antwoorden op Kamervragen over de BelastingTelefoon

De BelastingTelefoon krijgt voor het zesde jaar op rij een onvoldoende van de Consumentenbond. De fiscale kennis, onderzocht rond de jaarwisseling, krijgt een 4,8. Een herhaalonderzoek in maart laat lichte verbeteringen zien, maar de score van 5,4 is nog ver onder de maat, vindt de Consumentenbond.
Naar aanleiding van dit onderzoek zijn aan de staatssecretaris Kamervragen gesteld.
De staatssecretaris geeft in zijn antwoorden aan dat er maatregelen worden voorbereid om de beantwoording van vragen over wet- en regelgeving te verbeteren, zoals specialisatie op deze vragen en het versterken van de tweede lijn.
De Belastingdienst beantwoordt per jaar tussen de 10 en 13 miljoen telefoontjes. Ongeveer 90% van de vragen die aan de Belastingtelefoon worden gesteld zijn zogenaamde proces- en statusvragen. De norm voor de kwaliteit van dit soort antwoorden is dat bij minimaal 90% juiste en volledige antwoorden worden gegeven. De realisatie in 2017 was 92%.
De overige circa 10% van de vragen betreft wet- en regelgevingvragen. Tot en met 2016 is er in opdracht van de Belastingdienst door een extern bureau onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de antwoorden op wet- en regelgevingsvragen. De norm was 80%. In 2016 was de realisatie 86%. Daarbij beperkte het onderzoek zich wel tot de meest gestelde vragen. Deze meest gestelde wet- en regelgevingsvragen vertegenwoordigen ongeveer 7% van alle vragen.
De beantwoording van de meest complexe en minder vaak gestelde vragen (3% van alle vragen) voldoet niet aan de genoemde norm van 80%. Dit blijkt ook uit eigen onderzoek in 2017, zoals gemeld in de 20e halfjaarsrapportage. De Consumentenbond bevestigt dit beeld. Daarmee komen de onderzoeksresultaten met elkaar overeen, aldus de staatssecretaris.

4. Adviseur sjoemelde met aftrekposten klanten; navordering

De aangiften IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2015 van X (belanghebbende) zijn tijdig ingediend. De aangiften zijn digitaal ingediend vanaf het IP-adres van adviseur B. In de aangiften zijn aftrekposten opgenomen voor specifieke zorgkosten en giften.
De aangiften zijn aanvankelijk gevolgd, maar naar aanleiding van een onderzoek naar het aangiftegedrag van B is de Inspecteur in de loop van 2016 gebleken dat deze voor verschillende personen onjuiste aangiften heeft ingediend. Daarbij zijn opvallend vaak zorgkosten opgevoerd. De Inspecteur heeft vervolgens bij brief van 18 maart 2017 aan X gevraagd om haar aftrekposten te onderbouwen. X heeft niet gereageerd op deze brief.
Daarop heeft de Inspecteur navorderingsaanslagen IB/PVV aan X opgelegd voor de jaren 2012 tot en met 2015. Hierbij zijn de door X opgevoerde aftrekposten wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften gecorrigeerd.
In geschil is of de Inspecteur beschikte over een nieuw feit om de navorderingsaanslagen te mogen opleggen. Rechtbank Gelderland beantwoordt deze vraag bevestigend. De ingediende aangiften voor de jaren 2012 tot en met 2015 leverden geen grond op voor nader onderzoek. Hierbij speelde een rol dat de aangiften er verzorgd uitzagen en waren ingediend door iemand die vaker aangiften voor anderen indient. Na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangiften, had de Inspecteur geen twijfel over de juistheid van de aangifte. Dat werd pas anders na het onderzoek.
De Rechtbank handhaaft de navorderingsaanslagen. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van aftrekbare zorgkosten en giften.
(Rechtbank Gelderland, nr. 17/6916)

  • 1
  • 2