8. Handreiking zelfstandigenaftrek

In deze handreiking worden allereerst de voorwaarden besproken om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek. Daarna wordt dieper ingegaan op één van deze voorwaarden: het urencriterium.

Vooraf
De zelfstandigenaftrek is geregeld in artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De onderstaande begrippen zijn van belang:

Voorwaarden zelfstandigenaftrek
Om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek is vereist dat uw klant voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. Hij is ondernemer voor de inkomstenbelasting;
  2. Hij voldoet aan het urencriterium.

Ondernemer
De eerste voorwaarde is dat uw klant kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Als de activiteiten zich afspelen in het economisch verkeer, en voordeel wordt beoogd en redelijkerwijs te verwachten is, kan sprake zijn van een bron van inkomen. Is sprake van een duurzame organisatie die er op gericht is met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk arbeidsproces met het oogmerk om winst te behalen, dan kan uw klant aangemerkt worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Spelen de activiteiten zich af binnen de hobby- of familiesfeer, dan is uw klant géén ondernemer voor de inkomstenbelasting. Om na te gaan of uw klant een ondernemer is voor de inkomstenbelasting, kunt u gebruik maken van de ondernemerscheck op de internetsite van de Belastingdienst.

De wet omschrijft in artikel 3.4 Wet IB 2001 het begrip ondernemer als volgt: “de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming”. Wanneer uw klant alleen inkomsten uit overige werkzaamheden of loon uit dienstbetrekking geniet, komt hij niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek.

Urencriterium
Als 2de voorwaarde stelt de wet dat uw cliënt moet voldoen aan het urencriterium.

De Belastingdienst gebruikt het urencriterium om de zelfstandigenaftrek alleen toe te kennen aan degene voor wie ondernemen de hoofdactiviteit is. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op het urencriterium:

  1. Uw klant besteedt ten minste 1.225 uren aan de onderneming;
  2. Uw klant besteedt ten minste 50% van de totale tijd aan het drijven van de onderneming.

De eerste voorwaarde waaraan uw klant moet voldoen, is dat hij gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren besteedt aan de onderneming. Als er 2 of meer ondernemingen zijn, telt u de uren die uw klant daaraan besteedt bij elkaar op. Let daarbij wel op dat alleen de uren in het desbetreffende kalenderjaar meetellen. Als uw klant pas in oktober van een kalenderjaar start met de onderneming, kunt u de voorwaarde van ten minste 1.225 uren niet naar rato verminderen.

De tweede voorwaarde waaraan uw klant moet voldoen, is dat hij ten minste 50% van de totale tijd (tijd aan werkzaamheden in de onderneming, loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden) besteedt aan de onderneming. Deze voorwaarde geldt niet als uw klant in één of meer van de 5 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was voor de inkomstenbelasting.

Voorbeeld 
Een ondernemer werkt in totaal 50 uren per week. Hiervan is hij voor 26 uren per week in loondienst bij een werkgever (52%). Daarnaast besteedt hij 24 uren per week (48%) aan de onderneming. De ondernemer besteedt dus minder dan 50% van de totale tijd aan zijn onderneming, maar omdat hij een startende ondernemer is, is deze voorwaarde niet van toepassing op hem.

Welke uren tellen mee?
Fiscaal dienstverleners stellen op het forum geregeld vragen over het urencriterium. In principe mag een ondernemer alle uren die hij feitelijk verricht aan werkzaamheden met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming meetellen. (Hoge Raad, 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1832). Als regel geldt dat de tijd die de ondernemer slechts beschikbaar was voor de onderneming, niet kan gelden als aan de onderneming bestede tijd. Deze uren mag de ondernemer niet meetellen voor het urencriterium (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 3 februari 1998, ECLI:NL:GHSHE:1998:AA8078).

Daarnaast mag de ondernemer de uren die gericht zijn op het verkrijgen of op peil houden van vakkennis die nodig is om de onderneming op het bestaande niveau te kunnen blijven uitoefenen, meetellen voor het urencriterium. Echter de uren die de ondernemer besteedt aan een opleiding met als doel het verwerven van nieuwe vakkennis, mag hij niet meetellen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5007).

Voorbeeld
Een zelfstandige belastingadviseur volgt een cursus inkomstenbelasting. Deze cursus is gericht op het verkrijgen of op peil houden van zijn vakkennis, die nodig is om de onderneming op het bestaande niveau te kunnen blijven uitoefenen. Dit betekent dat de uren die hij gebruikt meetellen voor het urencriterium. Daarentegen mag een horecaondernemer die een cursus inkomstenbelasting volgt de uren niet meetellen voor het urencriterium. De uren die hij besteedt aan een opleiding met als doel het verwerven van nieuwe vakkennis, tellen niet mee.

Startende ondernemers mogen ook de uren van voorbereidende werkzaamheden meetellen voor het urencriterium. Dit betekent dat het moment van inschrijving bij de Kamer van Koophandel daarmee niet leidend is voor de startdatum van de onderneming. Het gaat om de feitelijke start van de werkzaamheden. Dus de uren vóór de inschrijving tellen ook mee (Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19 december 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH2296).

Voorbeeld
Per 1 januari 2017 wil een ondernemer een eigen zaak starten. Hij begint met voorbereidende werkzaamheden, zoals het maken van een website. Per 1 maart 2017 heeft hij zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De uren die hij heeft besteed aan de website mag hij meetellen voor het urencriterium.

Als uw klant haar werkzaamheden onderbreekt vanwege een zwangerschap, dan mag ze op grond van artikel 3.6, lid 5 Wet IB 2001 de niet gewerkte uren voor een periode van 16 weken meetellen alsof zij deze wel heeft gewerkt.

Tot slot mag de ondernemer ook de tijd die hij besteedt aan woon-werkverkeer of zoals het reizen naar een zakelijke klant, meetellen voor het urencriterium.

Bewijslast
De bewijslast om het urencriterium aannemelijk te maken ligt bij uw klant. Hij klant moet daarom een urenspecificatie opmaken die niet algemeen van aard en te controleren is. Dit betekent dat duidelijk en inzichtelijk moet zijn aan welke werkzaamheden de uren zijn besteed. Hij moet dit onderbouwen met bewijsstukken, zoals een agenda. Het is daarom raadzaam om dagelijks een overzicht bij te houden. Achteraf opgemaakte overzichten wijst de Belastingdienst af.

Wat ziet de Belastingdienst in de praktijk?
In de praktijk komt het voor dat ondernemers menen te voldoen aan het urencriterium, maar dit niet voldoende aannemelijk kunnen maken. De Belastingdienst ontvangt vaak beknopte urenspecificaties die achteraf zijn opgemaakt. Omdat deze algemeen van aard zijn en niet zijn onderbouwd met onderliggende bewijsstukken, kunnen we deze urenspecificaties niet controleren. In deze gevallen verleent de Belastingdienst dan ook geen zelfstandigenaftrek. Om dit te voorkomen is het aanbevolen om de administratie goed op orde te hebben door de werkzaamheden dagelijks in een overzicht bij te houden. Voor de Belastingdienst moet duidelijk en inzichtelijk zijn welke werkzaamheden zijn verricht, wanneer deze werkzaamheden zijn verricht en hoeveel tijd daaraan is besteed.

Uw klant dient in alle gevallen aannemelijk te maken dat er voldaan wordt aan het urencriterium door middel van bijvoorbeeld boeken en bescheiden. 

Meer informatie
Meer informatie over dit onderwerp vindt u:

Bron: Forum Fiscaal Dienstverleners van de Belastingdienst

 

7. Maximumtarief naheffingsaanslag parkeerbelasting gaat van € 62 naar € 62,70

Een naheffingsaanslag parkeerbelasting mag met ingang van 1 januari 2019 maximaal € 62,70 gaan bedragen. Voor 2018 is dit maximumbedrag vastgesteld op € 62. Dat staat in een indexeringsbesluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (nr. 2018-0000290049)

6. Kennisdocument Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)

In dit kennisdocument van het ministerie van SZW wordt in de vorm van vragen en antwoorden uitgebreid ingegaan op de Wtl:

Kennisdocument Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)

Wat houdt de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) in?

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) van kracht. In deze wet zijn drie nieuwe tegemoetkomingen in de loonkosten voor werkgevers geïntroduceerd om mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen of te houden. Het
hebben van werk is belangrijk voor mensen, niet alleen voor het inkomen maar ook voor de persoonlijke ontwikkeling en sociale contacten. Werkgevers worden met de instrumenten in de Wtl gestimuleerd om mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt deze kans te geven. De
Wtl vervangt de premiekortingen arbeidsgehandicapte werknemer en oudere werknemer door een loonkostenvoordeel (LKV) voor deze groepen. Daarnaast bestaat de Wtl uit het lageinkomensvoordeel (LIV) en het jeugd-LIV. Het jeugd-LIV heet officieel ‘tegemoetkoming verhoging
minimumjeugdloon’. De tegemoetkomingen zijn losgekoppeld van de verschuldigde premies werknemersverzekeringen. Door het financiële voordeel gewoon uit te laten betalen door de Belastingdienst, profiteren de werkgevers die er recht op hebben volledig van de tegemoetkomingen.

 Uit welke soorten tegemoetkomingen bestaat de Wtl?

De Wtl bestaat uit drie soorten tegemoetkomingen voor werkgevers:
1. Lage-inkomensvoordeel (LIV);
2. Tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon (ook wel jeugd-LIV genoemd);
3. Loonkostenvoordeel (LKV).

Het LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een laag loon. Dit betekent concreet een gemiddeld uurloon van minimaal € 9,66 en maximaal € 12,08 (2017) of minimaal € 9,82 en maximaal € 12,29 (2018). Het LIV is ingegaan op 1 januari
2017. Het vaststellen en uitbetalen van de tegemoetkoming vindt voor het eerst plaats in 2018.
Het jeugd-LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten voor werkgevers die jongere werknemers (van 18 tot en met 21 jaar) in dienst nemen en houden. Met het jeugd-LIV worden werkgevers gecompenseerd voor de verhoging van het minimumjeugdloon. Het jeugd-LIV is ingegaan op 1 januari 2018. Het vaststellen en uitbetalen van de tegemoetkoming vindt voor het eerst plaats in 2019. Het LKV is een tegemoetkoming voor werkgevers die oudere werknemers en werknemers met een beperking door ziekte of handicap in dienst nemen. Het LKV is ingegaan op 1 januari 2018. Het vaststellen en uitbetalen van het LKV vindt voor het eerst plaats in 2019.

5. Nieuwe beroepsvereniging Federatie BelastingRaadgevers kent leden, een uitgebreid dienstenpakket, een keurmerk, maar geen verplichte PE

De oprichting van een nieuwe beroepsorganisatie voor administratiekantoren in de vorm van een echte ledenvereniging, is een feit. De nieuwe organisatie krijgt de naam Federatie BelastingRaadgevers (FBR) en is sinds kort volledig operationeel zijn.
Het bestuur bestaat vooralsnog uit Peter Abdala, Ton meenhuis (oud-bestuursleden NOAB) en fiscalist Felix Peppelenbosch. 
De leden kunnen gebruik maken van een omvangrijk dienstenaanbod en hebben toegang tot een netwerk van 110 op alle terreinen gespecialiseerde fiscalisten (en registeraccountants). Verder gaat de FBR uiteraard de belangen van de leden behartigen. De contributie bedraagt € 600 per jaar met ingang van 1 januari 2019. Het lidmaatschap is gratis tot en met 31 december 2018. 
Felix Peppelenbosch legt uit waarom leden van de FBR geen verplichte PE-cursussen hoeven te volgen.

Als het einde van het jaar nadert, leidt dit bij menig adviseur altijd tot enige nervositeit: Heb ik dit jaar wel voldoende PE-punten behaal, zo vraagt hij zich wanhopig af. Niet voor niets blijken de najaarscursussen vaak voller te zitten dan de voorjaarscursussen. Met nauwelijks verholen leedvermaak – ik geef het toe – kijk ik ook altijd de enorme waslijst met cursussen door die worden aangeboden. en waarbij aan de meest vreemdsoortige cursussen meer of minder PE-punten zijn toegekend. Ik stel mij dan een groepje personen voor dat samenzweerderig en op fluistertoon cursussen beoordeelt en wikt en weegt of het de cursus ‘Ik bespaar op de tabaksaccijns door te stoppen met roken!’ twee of drie PE-punten moet toekennen. En enige belangenverstrengeling is dit groepje personen niet vreemd, want de bijeenkomsten van de eigen beroepsorganisatie worden altijd schromelijk overgewaardeerd.

Dus vandaar mijn hartenkreet: stop met deze poppenkast! Het vak van adviseur is een vrij beroep en onderworpen aan de tucht van de markt. Als u uw vak niet bijhoudt, betaalt u daar vanzelf de prijs voor. U raakt uw klanten kwijt en krijgt er nog een aansprakelijkheidsprocedure bij ook. Het is dus bittere noodzaak voor u als adviseur om uw vak bij te houden. Doet u dit niet, dan bent u binnen de kortste keren vanzelf out of business. PE-punten verdienen met slaafs cursussen aflopen, draagt volgens mij niets bij aan de verbetering van de kwaliteit van het vak van adviseur en leidt er alleen maar toe dat ongeïnteresseerde cursisten de zaal bevolken die de rit uitzitten en louter voor hun PE-punten komen. Dan schiet de permanente educatie zijn doel voorbij. Ik vind dan ook dat beroepsverenigingen die PE-punten voorschrijven hun leden nauwelijks serieus nemen. Het is paternalisme ten top. Alsof die leden zichzelf niet bewust zijn van het feit dat permanente educatie in het dynamische vak van adviseur met zijn jaarlijks veranderende wetgeving van levensbelang is om te overleven. Geen betere motivatie dan de boterham, zou ik zo denken. En wat mij ook erg heeft verbaasd, is dat er geen revolte is uitgebroken onder de leden van deze beroepsverenigingen. De leden hebben dit kennelijk allemaal geslikt. Je hoort zo her en der wel eens wat gemor en men lacht wat als de bekende boer met kiespijn om dit PE-puntencircus, maar daar blijft het dan ook bij.
Ook toen er geen PE-puntenverplichting was, werden er fiscale cursussen gegeven door de diverse cursusorganisaties. Dit omdat het gewoon noodzaak is dat iedere adviseur zijn vak bijhoudt.

Het goede nieuws is daarom dat u bij de FBR aan deze jaarlijkse PE-puntenstoelendans kunt ontkomen, terwijl u toch (dagelijks) optimaal geïnformeerd wordt over alle relevante ontwikkelingen. Maar uiteraard ontwikkelen wij wel een keurmerk waarbij we onze leden eens per jaar een electronische toets zullen afnemen inzake hun actuele fiscale kennis. Dit aan de hand van de zogenaamde belastingplannen waarover u doorlopend optimaal zult worden geïnformeerd over de meest recente ontwikkelingen.

4. Tax Live: Nieuwe fiscale beroepsvereniging zonder PE-plicht

Onlangs is een nieuwe beroepsvereniging voor kleine advieskantoren en eenpitters van start gegaan: de Federatie Belastingraadgevers (FBR). Leden van de verse belangenclub hoeven geen PE-punten te halen. 'Het slaafs cursussen aflopen draagt niet bij aan een betere belastingadviseur', aldus het bestuur dat bestaat uit twee oud-NOAB-bestuurders en fiscalist Felix Peppelenbosch.

De FBR verwacht van haar leden eigen verantwoordelijkheid om vakkennis en vaardigheden op peil te houden. 'Als iemand zijn vak niet bijhoudt, betaalt hij daar vanzelf de prijs voor', is de redenering van mede-oprichter Peppelenbosch. 'Je raakt klanten kwijt en krijgt er nog een aansprakelijkheidsprocedure bij ook.' Maar ook de FBR ontkomt niet aan een kwaliteitstoets. De vereniging ontwikkelt een 'keurmerk', waarbij de leden eens per jaar een elektronische toets wordt afgenomen over hun actuele fiscale kennis.

De FBR noemt zichzelf een digitale beroepsorganisatie omdat de oprichters de traditionele beroepsorganisaties met hoge lidmaatschapskosten niet meer van deze tijd vinden. Bovendien, zo stellen zij, is het dienstenpakket van andere beroepsorganisaties te mager en zijn de jaarlijkse controles die zij uitvoeren te tijdrovend en onnodig.

De FBR is operationeel sinds mei dit jaar en telt volgens hun website ruim 180 leden. Zij maakt bij haar diensten aan leden gebruik van een netwerk van fiscale specialisten bij kantoren als BDO, Mazars, Deloitte, Meijburg en PWC.

  • 1
  • 2