8. Maatregel excessief lenen van de eigen vennootschap
Uit de Miljoenennota 2019 en de brief van de minister en de staatssecretaris van Financiën van 18 september 2018 over het pakket Belastingplan 20191 leidt het RB af dat ter dekking van de afschaffing van de dividendbelasting een maatregel wordt voorgesteld die zogenoemd excessief lenen van de eigen vennootschap ontmoedigt. Deze maatregel is niet opgenomen in het pakket Belastingplan 2019, maar zal in het voorjaar 2019 in een apart wetsvoorstel worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Het RB meent dat deze maatregel strikt genomen als samenhangende maatregel onderdeel had moeten zijn van het wetsvoorstel Wet bronbelasting 2020. Het RB is echter verheugd te vernemen dat over het voorstel nog een consultatie plaats zal vinden.De maatregel houdt in dat als de totale som aan schulden van de aanmerkelijkbelanghouder aan zijn eigen vennootschap meer bedraagt dan € 500.000, het meerdere vanaf 1 januari 2022 wordt aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang. Voor bestaande eigenwoningschulden zal een overgangsmaatregel worden getroffen.
Ofschoon de maatregel slechts is aangekondigd en de definitieve inhoud van het aangekondigde wetsvoorstel nog niet bekend is, maakt het RB van de gelegenheid gebruik om reeds nu enkele principiële bezwaren tegen de voorgestelde maatregel te noemen.
1. De maatregel is in strijd met het systeem van de Wet inkomstenbelasting 2001. Kenmerkend aan een schuld is dat daaraan een terugbetalingsverplichting is verbonden voor de schuldenaar. Dat betekent dat de ontvangen gelden de draagkracht van de schuldenaar niet hebben vermeerderd en dat er geen reden is om tot belastingheffing over te gaan. De voorgestelde maatregel wijkt dan ook af van de civielrechtelijke realiteit en maakt tevens een inbreuk op de heffing van inkomstenbelasting naar draagkracht.
2. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten schulden. Van schulden aangegaan voor consumptieve bestedingen zou kunnen worden gezegd dat de opgenomen bedragen als inkomen zijn genoten, als duidelijk is dat de aanmerkelijkbelanghouder niet tot terugbetaling in staat is. Dat is anders voor schulden aangegaan ter financiering van waardevolle bezittingen, zoals onroerende zaken of beleggingen. Voor zover deze schulden worden gedekt door waardevolle bezittingen, al dan niet via een zekerheidsrecht, kunnen zij moeilijk als inkomen worden geduid. Deze schulden zullen te zijner tijd immers moeten worden terug betaald.
3. Uit de brief aan de Tweede Kamer wordt niet duidelijk wat de werkelijke omvang van het probleem van zogenoemd excessief lenen van de eigen BV is. Ook wordt niet duidelijk gemaakt, waarom bestrijding op grond van de bestaande jurisprudentie niet mogelijk zou zijn.
4. De voorgestelde maatregel zou kunnen passen in een ondernemingswinstbelasting, waarbij alle onttrekkingen door de ab-houder aan het vermogen van zijn vennootschap worden belast als inkomen. Een dergelijk vorm van winstbelasting biedt de mogelijkheid om de aanmerkelijkbelanghouder en de (huidige) ondernemer in de inkomstenbelasting op dezelfde wijze te belasten voor de winst die zij via hun onderneming genieten. Ook de ondernemer zou dan alleen worden belast voor zover hij vermogen aan zijn onderneming onttrekt. Een dergelijke wijziging van de wet vereist echter een grondige belastingherziening. Invoering van enkel een maatregel tegen zogenoemd excessief lenen van de eigen vennootschap is een kwalijke vorm van “cherry picking”, aangezien een wezensvreemde bepaling wordt toegevoegd aan de Wet inkomstenbelasting 2001, die vanwege de te verwachten anti-misbruikmaatregelen nodeloos ingewikkeld wordt gemaakt.
5. Daarnaast maakt het RB bezwaar tegen de afwenteling van de kosten van de afschaffing van de dividendbelasting op het MKB.
Kortom het RB ontraadt invoering van de voorgestelde maatregel ten strengste. Het RB meent dat excessief lenen van de eigen vennootschap reeds voldoende kan worden bestreden aan de hand van de huidige stand van de jurisprudentie.