8. Aanpassing regeling belastingrente

Een belangrijk uitgangspunt van de regeling belastingrente is dat belastingplichtigen bij tijdige en correcte aangifte niet met belastingrente worden geconfronteerd, omdat de aanslag in die gevallen op tijd kan worden vastgesteld. Een aantal aspecten van de regeling belastingrente is op dit moment echter niet in lijn met dit uitgangspunt, wat ongewenst is:
 Met ingang van het belastingjaar 2014 is de aangiftetermijn voor de inkomstenbelasting verschoven van 1 april naar 1 mei na afloop van het belastingjaar, maar de wijziging van deze termijn is voor de heffing van belastingrente niet geformaliseerd. Hierdoor kan het op dit moment
voorkomen dat belastingplichtigen die (tijdig) tussen 1 april en 1 mei na het belastingjaar aangifte doen toch belastingrente in rekening wordt gebracht. Ten aanzien van de inkomstenbelasting wordt geformaliseerd dat geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de aangifte wordt ingediend voor 1 mei en de aanslag conform die aangifte wordt vastgesteld. Deze wijziging gaat gelden voor belastingaanslagen die betrekking hebben op belastingtijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2018.
 Voor de erfbelasting wordt bepaald dat degene die voor de eerste dag van de negende maand na het overlijden verzoekt om een voorlopige aanslag of aangifte erfbelasting doet, geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de (voorlopige) aanslag wordt vastgesteld
overeenkomstig het ingediende verzoek of de ingediende aangifte. Door deze termijn in te voeren, die aansluit bij de aanvang van de periode waarover belastingrente wordt berekend, wordt voorkomen dat ondanks dat tijdig een aangifte wordt gedaan er toch belastingrente in rekening wordt gebracht. Deze wijziging gaat gelden voor belastingaanslagen ter zake van overlijdens die op of na 1 januari 2019 plaatsvinden. Belangrijk hierbij is dat in de overgangsregeling is opgemerkt dat het beleid dat geen belastingrente wordt berekend over  belastingaanslagen ter zake van overlijden op of na 1 januari 2017, voor zover nodig wordt gehandhaafd. Dit beleid is in het leven geroepen gezien de achterstanden die de Belastingdienst heeft met betrekking tot het verwerken van de aangiften erfbelasting als gevolg van de problemen met de automatisering.
 Ondanks dat voor de vennootschapsbelasting de renteregeling net als voor de inkomstenbelasting en erfbelasting niet in lijn is met het bovengenoemde uitgangspunt – de aangiftetermijn voor de vennootschapsbelasting is immers vijf maanden na afloop van het belastingjaar, wordt dit in het huidige wetsvoorstel niet gerepareerd.

7. Beperking toepassing heffingskortingen buitenlandse belastingplichtigen

Met ingang van 1 januari 2019 mag voor werknemers die niet in wonen maar wel in een ander land van de Europese Unie (EU) of een land van de Europese Economische Ruimte (EER), Zwitserland of op een van de BES-eilanden, bij de berekening van de verschuldigde loonbelasting rekening worden gehouden met de arbeidskorting. Werknemers die niet woonachtig zijn in de genoemde landen komen niet meer voor deze korting in aanmerking via de loonheffingen, maar zullen een aangifte inkomstenbelasting moeten indienen om de korting te kunnen effectueren als daar recht op bestaat.

6. Geleidelijke uitfasering aftrek geen of geringe eigenwoningschuld (‘Hillenaftrek’)

De aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld (‘Hillenaftrek’) bewerkstelligt dat belastingplichtigen die hun eigenwoningschuld (bijna) volledig hebben afgelost en dus (bijna) geen rente meer betalen, een aftrekpost ontvangen die tot 2019 gelijk is aan het eigenwoningforfait (minus de eventueel nog resterende rente). Vanaf 2019 wordt de Hillenaftrek in dertig jaar in gelijke stappen uitgefaseerd. In 2019 wordt de aftrek dus nog maar voor 96 2/3% in aanmerking genomen.

5. Wijzigingen in de heffingskortingen

 De algemene heffingskorting wordt vanaf 2019 verhoogd met uiteindelijk een bedrag van € 358 in 2021.
 De arbeidskorting wordt verhoogd zodat het maximum circa € 365 hoger ligt en vervolgens sneller wordt afgebouwd. Het afbouwpercentage wordt 6% (voor AOW-gerechtigden ruim 3%).
 De ouderenkorting wordt verhoogd met € 178 en tegelijkertijd wordt een geleidelijke inkomensafhankelijke afbouw geïntroduceerd in plaats van de huidige harde afbouwgrens. Het afbouwpercentage wordt 15%.
 De opbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (voor alleenstaanden en minstverdienende partners die de zorg hebben voor kinderen tot twaalf jaar) begint vanaf 2019 bij een hoger inkomen en de vaste voet verdwijnt. De opbouw gaat sneller, waardoor het maximum al bij een lager inkomen wordt bereikt.
 Het recht op arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt per 2020 afgeschaft voor nieuwe uitkeringsgerechtigden voor de Ziektewet zonder werkgever.

4. Verhoging box 2-tarief (2020)

Vanwege de tariefverlaging in de vennootschapsbelasting wordt het box 2-tarief in de inkomstenbelasting verhoogd naar 26,25% in 2020 en 26,9% vanaf 2021. Het verhoogde tarief gaat ook gelden voor bestaande aanmerkelijkbelangclaims.

  • 1
  • 2