8. Bezorgers Deliveroo vallen onder arbeidsovereenkomst

Bezorgers die voor Deliveroo maaltijden bezorgen zijn geen zzp-ers, maar kunnen aanspraak maken op een arbeidsovereenkomst bij het bedrijf. Bovendien valt Deliveroo wel degelijk onder de cao voor beroepsgoederenvervoer. Dat heeft de kantonrechter vandaag bepaald in twee zaken die vakbond FNV tegen Deliveroo had aangespannen.
De maaltijdbezorgdienst besloot begin 2018 om alle arbeidsovereenkomsten met bezorgers niet te verlengen. In plaats daarvan gingen bezorgers volgens zogenoemde partnerovereenkomsten als zelfstandig ondernemer voor het bedrijf aan de slag. Volgens Deliveroo kregen bezorgers binnen de nieuwe overeenkomst veel meer vrijheid om zelf invulling aan hun werk te geven. De FNV kwam tegen deze wijziging in verzet. Volgens de vakbond was er in de praktijk nog steeds sprake van een relatie tussen een werkgever en werknemer.

Gezagsverhouding
De kantonrechter is het met de FNV eens. De verhouding tussen Deliveroo en de bezorgers is met de invoering van de nieuwe contractvorm niet wezenlijk veranderd. Daarbij is onder andere van belang dat de partnerovereenkomst een standaardcontract is, dat volledig en eenzijdig door Deliveroo is opgesteld en niet onderhandelbaar is. De rechter oordeelt dat binnen de rechtsverhouding nog altijd sprake is van een gezagsverhouding tussen het bedrijf en de bezorgers. Hierbij spelen de digitale systemen die Deliveroo gebruikt voor het inroosteren van de bezorgers en de bezorging van maaltijden, een belangrijke rol. Hierdoor is in de praktijk de vrijheid van de bezorgers aanzienlijk minder groot dan de partnerovereenkomst suggereert.

Weigeren opdracht werkt in nadeel
Zo kunnen bezorgers weliswaar zelf bepalen of ze een opdracht wel of niet aannemen, maar weigering of minder vaak beschikbaar zijn werkt vervolgens wel in hun nadeel bij het toebedeeld krijgen van toekomstige opdrachten en het behalen van bonussen. Ook is er weinig tot geen ruimte voor onderhandeling over het tarief. Daarnaast hebben de bezorgers volgens de partnerovereenkomst de mogelijkheid zich te laten vervangen, maar deze bepaling is in de praktijk inhoudsloos. Het moment tussen het aannemen van een bezorgopdracht en het daadwerkelijk bezorgen van een maaltijd is immers dermate kort dat er geen behoefte zal zijn om van de mogelijkheid tot vervanging gebruik te maken. Dit is anders als een gehele dienst wordt overgenomen. Een vervanger moet echter wel vooraf door Deliveroo worden goedgekeurd. Door deze regel past een vervanging ook binnen een gewone arbeidsovereenkomst, vooral omdat Deliveroo tijdens het werk ook over de vervanger gezag heeft.

In een eerdere zaak vorig jaar, tussen een bezorger en Deliveroo, oordeelde de kantonrechter vooral op basis van de schriftelijke overeenkomst tussen de partijen dat de bezorger niet in loondienst van het bedrijf was. Het uitgangspunt van die beslissing was echter anders dan die van de uitspraak van vandaag: in deze zaak is de tekst van de schriftelijke overeenkomst wel meegenomen in het oordeel, maar is daarnaast meer diepgaand gekeken naar hoe partijen aan de overeenkomst in de praktijk invulling hebben gegeven.

Cao is van toepassing
Niet alleen is de verhouding tussen Deliveroo en de bezorgers aan te merken als een arbeidsovereenkomst, het bedrijf valt bovendien onder de werkingssfeer van de cao beroepsgoederenvervoer. De rechter is het met de FNV eens dat de bezorging van maaltijden door Deliveroo moet worden gekwalificeerd als vervoer van goederen over de weg en daarmee onder de cao van die sector valt. Deliveroo is daarmee ook verplicht de cao met terugwerkende kracht na te leven.

7. De zaakgebonden WOZ-beschikking. Vloek of zegen?

Procederen tegen WOZ-beschikkingen is nog net geen nationale volkssport, maar het komt in de buurt. Het aantal WOZ-zaken waarover wordt geprocedeerd is elk jaar weer enorm en wellicht gaat dat straks nog fors toenemen. Dat komt omdat het kabinet ervoor wil gaan zorgen dat alle belanghebbenden volgens de Wet WOZ een goede rechtsbescherming hebben. Dat is dan ook het doel van een wijziging van de Wet WOZ waarover op 20 december 2018 een internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/rechtsbeschermingwoz) is gestart en die loopt tot 1 maart 2019. De voorgestelde wetswijziging tot de invoering van een zaakgebonden WOZ-beschikking is onder andere van belang als er sprake is van tegengestelde belangen. De vraag is of de door het kabinet voorgenomen wetswijziging een vloek of een zegen is.

Problemen bij de huidige Wet WOZ

Op grond van de Wet WOZ wordt een waarde toegekend aan onroerende zaken zoals woningen en bedrijfspanden. Daarbij kunnen sommige belanghebbenden, zoals een verhuurder of een verkoper van een woning, een belang hebben bij een hogere WOZ-waarde. Voor andere belanghebbenden, zoals een huurder of eigenaar, is juist een lagere WOZ-waarde van belang. De huidige wet is niet voldoende ingericht op die tegengestelde belangen, die zich zo nu en dan voordoen in de praktijk. In de door het kabinet voorgestelde wetswijziging wordt voorgesteld om slechts één WOZ-beschikking per pand te hebben die voor alle belanghebbenden geldt. Dat leidt tot de mogelijkheid van één juridische procedure voor alle betrokkenen. Een definitief vastgestelde WOZ-waarde is dan voor iedereen bindend.

Tegengestelde belangen

Bij het (uitsluitende) gebruik van de WOZ-waarde voor de belastingheffing zullen belanghebbenden in de regel baat hebben bij een lagere WOZ-waarde. Een lagere WOZ-waarde betekent immers minder belastingheffing. Met het gebruik van de WOZ-waarde voor niet-fiscale doeleinden kan een belanghebbende onder omstandigheden ook gebaat zijn bij een hogere WOZ-waarde. Te denken valt aan de verhuurder van een sociale huurwoning die meer huur kan vragen naarmate de WOZ-waarde hoger is. Als uitvloeisel hiervan is met ingang van 1 oktober 2015 uitdrukkelijk de mogelijkheid gecreëerd om ook in geval van een niet-fiscaal belang een WOZ-beschikking op te kunnen vragen en om hiertegen bezwaar te kunnen maken gericht op een hogere WOZ-waarde. Door deze ontwikkelingen kan evenwel ook de situatie ontstaan dat belanghebbenden een tegengesteld belang hebben bij de waardevaststelling van een onroerende zaak. De huidige wetgeving is hier echter nog onvoldoende op aangepast met onduidelijkheid en in bepaalde gevallen een ontoereikende rechtsbescherming tot gevolg.

Het consultatievoorstel

Met het consultatievoorstel wordt dan ook met name beoogd om de rechtsbescherming van de diverse belanghebbenden bij een WOZ-waarde te verbeteren. In dit kader wordt voorgesteld om het huidige systeem van een WOZ-beschikking per belanghebbende te wijzigen in een WOZ-beschikking per onroerende zaak die is gericht tot alle belanghebbenden. Dit gebeurt onder meer door aan te sluiten bij het open stelsel van rechtsbescherming in de Awb. Hierdoor kunnen alle belanghebbenden bezwaar maken tegen dezelfde WOZ-beschikking en desgewenst worden betrokken in een door een andere belanghebbende aangespannen procedure daartegen. Nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is geworden, is de betreffende WOZ-waarde voor alle betrokkenen bindend.

Mede gelet op het feit dat een WOZ-waarde voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt en dat sprake kan zijn van tegengestelde belangen, blijft als uitgangspunt gelden dat aan een onroerende zaak één WOZ-waarde wordt toegekend en dat dus niet verschillende WOZ-waarden voor verschillende belanghebbenden bij dezelfde onroerende zaak gelden. In het verlengde daarvan is het volgens het kabinet wenselijk dat de WOZ-waarde wordt vastgesteld via een beschikking die tot alle belanghebbenden is gericht en dat eventueel in één procedure over die waarde kan worden geprocedeerd, waarbij de diverse argumenten integraal kunnen worden gewogen.

Het consultatievoorstel maakt daarmee een einde aan het huidige systeem op basis waarvan de WOZ-waarde wordt vastgesteld aan de hand van individuele WOZ-beschikkingen, waartegen alleen degene tot wie die beschikking zich richt bezwaar kan maken. In de plaats daarvan wordt de WOZ-waarde vastgesteld aan de hand van één WOZ-beschikking waarin de (waarde van de) onroerende zaak centraal staat, oftewel de zaakgebonden WOZ-beschikking. Deze beschikking is gericht tot alle belanghebbenden en voor alle betrokkenen bindend nadat de beschikking onherroepelijk is geworden.

Van gesloten stelsel naar open stelsel van rechtsmiddelen

Om dit te bereiken wordt, zoals hierboven aangegeven, voorgesteld om de Wet WOZ te laten aansluiten bij het open stelsel van rechtsbescherming in de Awb, in plaats van bij het gesloten stelsel van rechtsbescherming in de AWR. De Awb voorziet namelijk al in bepalingen om met situaties van tegengestelde belangen om te gaan. Het gesloten stelsel houdt in dat enkel bezwaar kan worden gemaakt tegen besluiten die daartoe door de (belasting)wet zijn aangewezen en dat, in afwijking van de Awb, alleen beroep kan worden ingesteld door de belanghebbende tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt. Op basis van het open stelsel van rechtsbescherming in de Awb kan elke belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. Onder belanghebbende wordt in dit verband verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Dat het moet gaan om een rechtstreeks betrokken belang brengt mee dat tussen de WOZ-beschikking en het belang voldoende causaal verband aanwezig moet zijn. Een afgeleid belang is (in beginsel) niet voldoende. Zodoende is het belang van bijvoorbeeld buren bij de WOZ-waarde van een woning die gelijk is aan die van hen, afgeleid en niet rechtstreeks. Ook kan een weddenschap over een bepaalde WOZ-waarde niet een hiervoor bedoeld (rechtstreeks) belang bij die WOZ-waarde creëren. Voorts moet het gaan om een voldoende concreet en een actueel belang, in tegenstelling tot een (mogelijk) toekomstig belang.

Op basis van de beoogde stelselwijziging kunnen aldus alle personen wier belang rechtstreeks bij een WOZ-beschikking is betrokken tegen de betreffende WOZ-beschikking bezwaar maken.

Zo kunnen belanghebbenden bijvoorbeeld straks worden betrokken in een door een andere belanghebbende aangespannen procedure tegen de WOZ-beschikking. De rechter kan namelijk tot sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als de WOZ-waarde was vastgesteld op € 250.000 en naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende A naar beneden is bijgesteld tot € 230.000. Als belanghebbende B tegen die uitspraak op bezwaar in beroep komt, dan kan belanghebbende A in die procedure de gelegenheid krijgen om de WOZ-waarde van € 230.000 te verdedigen. Voorts kan een rechter zaken over hetzelfde onderwerp gevoegd behandelen. Dit kan aan de orde zijn als twee (of meer) belanghebbenden beroep hebben ingesteld aangaande dezelfde WOZ-beschikking.

Iedere belanghebbende mag in bezwaar, beroep, (incidenteel) hoger beroep en in cassatie

Als in de rechterlijke uitspraak de WOZ-beschikking wordt vernietigd en een nieuwe WOZ-waarde wordt vastgesteld, doet de gemeenteambtenaar daarvan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van die uitspraak, mededeling aan de belanghebbenden die het aangaat (met uitzondering van de belanghebbenden die partij waren) met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor het bekendmaken van de WOZ-beschikking.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank kunnen belanghebbenden en de gemeente hoger beroep instellen bij het Hof. Op het hoger beroep zijn in beginsel dezelfde bepalingen van toepassing als op het beroep bij de Rechtbank. In hoger beroep geldt daarnaast nog de mogelijkheid van incidenteel hoger beroep. Als hoger beroep is ingesteld, dan kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen maar dat niet heeft gedaan incidenteel hoger beroep instellen. Dit speelt bijvoorbeeld in het volgende geval.

Er wordt een WOZ-beschikking afgegeven met een waarde van € 450.000. Belanghebbende A bepleit in bezwaar een waarde van € 420.000 en belanghebbende B bepleit een waarde van € 480.000. In de uitspra(a)k(en) op bezwaar wordt de WOZ-waarde gehandhaafd op € 450.000. Beide belanghebbenden gaan tegen de uitspraak op bezwaar in beroep. De rechter stelt de WOZ-waarde vast op € 460.000. Belanghebbende A stelt hoger beroep in. Als belanghebbende B niet zelf hoger beroep heeft ingesteld dan kan hij naar aanleiding van het hoger beroep van belanghebbende A incidenteel hoger beroep instellen.

De voorschriften omtrent het hoger beroep zijn daarbij (in beginsel) van toepassing. Tegen de uitspraak van het Hof kan beroep in cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld. Dezelfde personen die hoger beroep konden instellen, kunnen beroep in cassatie instellen. Voorts kan sprongcassatie worden ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

Conclusie

Als het consultatievoorstel tot wet wordt verheven kan iedereen die tot de kring van belanghebbenden behoort straks naar de rechter stappen, ook bij tegengestelde belangen. Dat vergroot enerzijds de rechtszekerheid en de rechtsbescherming. Dat is op zich een zegen. Anderzijds vermoed ik dat juist als het gaat om tegengestelde belangen er straks veel meer zal worden geprocedeerd over WOZ-beschikkingen hetgeen tot een extra werklast voor de rechterlijke macht zal leiden. Een ander nadeel vind ik dat het door het kabinet bedachte systeem de rechtsongelijkheid ook wel eens sterk zou kunnen vergroten. Degenen die zich een goede adviseur kunnen veroorloven en dus geld hebben, zijn in staat om sterke procesdossiers op te bouwen en eindeloos door te procederen. Met andere woorden: de ‘gewone man’ krijgt dan het nakijken en dat is een vloek. Nadat de consultatie op 1 maart aanstaande zal zijn gesloten, kom ik hier nader op terug.

Felix Peppelenbosch

6. Zzp’er zijn. Leven tussen hoop en vrees

Bij de huidige Wet DBA waren de verwachtingen hooggespannen. Toch ging het gierend mis. Daarom is, behalve bij kwaadwillenden, de handhaving opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2020. Veel zzp’ers en hun opdrachtgevers zitten hierdoor op dit moment nog steeds in onzekerheid. De vraag of er al dan niet sprake is van een dienstbetrekking werkt verlammend bij het verlenen van opdrachten aan zzp’ers. Minister Wouter Koolmees van SZW heeft de Tweede Kamer op 9 februari 2018 een zogenoemde ‘Roadmap vervanging DBA’ toegezonden. Daarin staat veel, maar valt ook tussen de regels door te lezen dat het kabinet:

- nog geen idee heeft welke kant het op moet gaan;
- een veel te ambitieus tijdpad schetst; en
- dat er over een goed werkende regeling een grote verdeeldheid bestaat tussen de betrokken partijen.

Bijna een jaar later, op 15 januari 2019, heeft Koolmees de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de voortgang en de stand van zaken. De vraag blijft nog steeds of het dit kabinet nog gaat lukken met echte oplossingen te komen. In maart 2021 zijn er immers al weer verkiezingen op komst. Koolmees is optimistisch, maar er zijn nog heel veel beren op de weg. Felix Peppelenbosch maakt de tussenstand op en concludeert dat zzp’ers en hun opdrachtgevers nog lange tijd tussen hoop en vrees zullen moeten leven. Er zijn namelijk 4 onzekerheden aan te wijzen met betrekking tot de vraag of het Rutte III gaat lukken om een goed werkende regeling in te voeren.

De te nemen maatregelen

In het kort gaat het om de volgende vier maatregelen:

Opdrachtgeversverklaring.Via een webmodule kunnen opdrachtgevers een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De uitwerking van de webmodule ligt op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.
Verduidelijking gezag. Zoals afgesproken in het regeerakkoord wordt verduidelijkt wanneer er sprake is van een gezagsverhouding. Daarmee krijgen opdrachtgevers een handvat om zelf te beoordelen of er sprake zou moeten zijn van een dienstbetrekking. Conform de motie Wiersma/Van Weyenberg1 wordt dit versneld ingevoerd en wordt het gezagscriterium verduidelijkt per 1 januari 2019.
Arbeidsovereenkomst bij laag tarief (ALT). Het is de bedoeling dat het straks niet meer mogelijk is om langdurig zelfstandigen in te huren tegen een laag tarief. Hiermee wordt beoogd aan de onderkant van de arbeidsmarkt schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan.
Opt-out. Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De ALT en opt-out worden momenteel verder uitgewerkt en zullen samen in wetgeving worden vormgegeven.

Ad 1. Opdrachtgeversverklaring

De huidige wetgeving geeft opdrachtgevers en hun opdrachtnemers, waaronder zzp’ers, onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen er volgens de wet geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarom werkt het kabinet aan een webmodule waarmee vooraf wordt bepaald of er geen sprake is van een dienstbetrekking (‘buiten dienstbetrekking’). In dat geval geeft de webmodule een zogeheten opdrachtgeversverklaring. Deze opdrachtgeversverklaring geeft de opdrachtgever vooraf zekerheid dat geen loonheffing hoeft te worden ingehouden en geen premies werknemersverzekeringen hoeven te worden betaald. De opdrachtgeversverklaring is geldig voor zover de webmodule naar waarheid is ingevuld en er in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt. Als de webmodule niet de conclusie ‘buiten dienstbetrekking’ kan trekken, wordt geen opdrachtgeversverklaring afgegeven.

Opdrachtgevers kunnen daarnaast nog steeds gebruikmaken van het vooroverleg met de Belastingdienst. De uitwerking van de webmodule ligt volgens Koolmees op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.

Stand van zaken

Bij de webmodule moet een balans worden gevonden tussen het aantal vragen (administratieve lasten), de aanvaardbare foutenmarge en het aanvaardbare aantal gevallen waarin de webmodule niet tot een uitkomst kan komen en om die reden geen opdrachtgeversverklaring afgeeft. Het kabinet onderzoekt daarom of en hoe met een webmodule in voldoende mate een optimum in randvoorwaarden kan worden gevonden. Er is een vragenlijst ontwikkeld waarin zoveel mogelijk relevante vragen voor de beoordeling van de arbeidsrelatie worden gesteld. Deze vragenlijst is gebaseerd op de huidige jurisprudentie. De vragenlijst is getest op begrijpelijkheid voor degenen die deze gaan invullen (opdrachtgevers).

Vervolg

De komende maanden worden gebruikt om deze uitgebreide vragenlijst uit te werken tot een hanteerbare beslisboom, om te bezien of daarmee ook binnen de hiervoor genoemde balans tot een goed afgewogen oordeel kan worden gekomen. Voor de zomer van 2019 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de voortgang en of en hoe met de webmodule een optimum is gevonden tussen de randvoorwaarden. Onzekerheid 1!

Ad 2. Verduidelijking van gezag

Een van de grote knelpunten die wordt ervaren bij het beoordelen of er ‘buiten dienstbetrekking’ wordt gewerkt is het gezagscriterium. Er leeft dan ook een brede wens om op korte termijn het gezagscriterium te verduidelijken, al voordat de webmodule gereed is. Veel zelfstandigen en opdrachtgevers geven aan dat de huidige regelgeving op dit punt onduidelijk is.

Stand van zaken

Om het gezagscriterium te verduidelijken, is een aantal wetenschappers gevraagd hierover een position paper te schrijven. Uit deze papers blijkt dat het verduidelijken van gezag geen eenvoudige opgave is. Vele elementen spelen een rol. Veelal zijn de elementen op zichzelf niet onduidelijk. Echter, bij de holistische benadering (zoals deze door de rechter wordt gehanteerd) moeten alle feiten en omstandigheden van het individuele geval in onderlinge samenhang worden gewogen. Hierdoor zijn algemene regels moeilijk te geven. Wel is het mogelijk, door met indicaties voor gezag, contra-indicaties voor gezag en voorbeelden te werken, het gezagscriterium te verduidelijken. Deze verduidelijking van het gezagscriterium zal worden opgenomen in het Handboek Loonheffingen van de Belastingdienst. Daarmee krijgen opdrachtgevers en -nemers meer handvatten om zelf te beoordelen of er sprake is van een gezagsrelatie.

Vervolg

Er wordt een uitgebreide toelichting in de vorm van een bijlage toegevoegd aan dit Handboek (dat de status heeft van een beleidsbesluit). Daarnaast heeft het kabinet een adviescommissie ingesteld om onderzoek te doen naar en advies te geven over de fundamentele vragen met betrekking tot de toekomst van de regulering van werk. Deze commissie is ook gevraagd of, en zo ja hoe, het gezagscriterium moet worden herijkt en verduidelijkt. Hoe lang dat allemaal gaat duren is op dit moment nog niet bekend. Onzekerheid 2!

Ad 3. De Arbeidsovereenkomst bij laag tarief (ALT)

Het kabinet wil aan de onderkant van de arbeidsmarkt schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen. In het regeerakkoord is daarom afgesproken om meer bescherming te bieden aan zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt die onder een bepaald tarief werken. De criteria voor de afbakening zijn een laag tarief in combinatie met een lange duur (meer dan drie maanden) of een laag tarief in combinatie met reguliere bedrijfsactiviteiten.

Stand van zaken

In de brief van 22 juni 2018 heeft het kabinet twee sporen aangekondigd. Ten eerste om nader te bestuderen hoe de maatregel zich verhoudt tot het EU-recht. Hierover zijn informele ambtelijke gesprekken gevoerd met de Europese Commissie. Op basis van eigen analyse van alle informatie komt het kabinet tot de conclusie dat het risico substantieel is dat de ALT-maatregel strijdig is het met EU-recht. Met name de omzetting van de overeenkomst van opdracht van de zelfstandige die onder de ALT valt naar een arbeidsovereenkomst levert spanning op, omdat dit waarschijnlijk inbreuk maakt op de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU) en de vrijheid van dienstverrichting (artikel 56 VWEU) van zelfstandigen. Om deze reden zal het kabinet, naast de uitwerking van de ALT, ook alternatieve routes verkennen.

Vervolg

De maatregelen om zelfstandigen aan de onderkant meer bescherming te bieden, worden de komende tijd nader uitgewerkt en in wetgeving vormgegeven. Beoogd wordt de wetgeving voor de onder- en bovenkantmaatregelen in de eerste helft van 2019 uit te zetten voor internetconsultatie. In dat geval zal deze mogelijk per 1 januari 2021 in werking kunnen treden. Onzekerheid 3!

Ad 4. Opt-out

Voor de bovenkant van de arbeidsmarkt wordt beoogd meer zekerheid te geven aan zelfstandig ondernemers die bewust kiezen voor ondernemerschap. In het regeerakkoord is daarom een opt-out voor de loonheffing en de premies werknemersverzekeringen voorgesteld voor zelfstandigen die werken tegen een hoog uurtarief. Opdrachtgevers krijgen daarmee zekerheid dat ze achteraf niet worden geconfronteerd met naheffingen.

Stand van zaken

In de brief van 22 juni 2018 is aan de Tweede Kamer aangegeven dat het kabinet zal onderzoeken op welke manier de groep zelfstandig ondernemers wordt afgebakend voor wie de opt-out van toepassing is en dat bij de nadere uitwerking ook gekeken wordt naar de gevolgen voor de rechten op werknemersverzekeringen. De opt-out is bedoeld voor opdrachtnemers, die samen met hun opdrachtgever schriftelijk moeten verklaren er gebruik van te willen maken. Als er toch sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst heeft de werkende achteraf geen recht op werknemersverzekeringen en is er sprake van een verlicht arbeidsrechtelijk regime.

Vervolg

Bovenstaande uitwerking zal gezamenlijk met de uitwerking van de onderkantmaatregel in wetgeving worden omgezet, maar wanneer dat zal gaan gebeuren is nog zeer de vraag. Onzekerheid 4!

Conclusie: kabinet stelt de zaken veel te rooskleurig voor

Het bovenstaande geeft mijns inziens duidelijk aan dat het door Koolmees geschetste tijdpad eigenlijk gewoon te ambitieus is, gezien de complexe regelgeving en de diverse meningen over de gewenste oplossingsrichtingen. Bovendien moeten de Europese Commissie, de Tweede en de Eerste Kamer straks ook nog hun zegje doen. Eigenlijk wordt thans dezelfde weg afgelegd als bij de totstandkoming van de huidige Wet DBA, die faliekant is mislukt. En dan is het logisch dat ook in dit traject veel dingen mis zullen gaan. Het indienen van voorstellen met goed werkende maatregelen lijkt dan ook verder weg dan ooit. Ik heb eerder al voorspeld dat het Rutte III niet gaat lukken om een goede opvolger van de Wet DBA tot stand te brengen. Alle voortekenen wijzen erop.

Doet hoop leven of wordt het leven tussen hoop en vrees voor de ruim 1,2 miljoen zzp’ers die ons land telt? Naar mijn idee is dit laatste het geval. Misschien was de VAR uiteindelijk zo slecht nog niet.

Felix Peppelenbosch

5. Parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek

Gebruiken de werknemers van uw klant een parkeergelegenheid in de omgeving van de werkplek? Dan maakt deze deel uit van de werkplek als uw klant verantwoordelijk is voor die parkeergelegenheid. Dat wil zeggen dat een werknemer uw klant met succes aansprakelijk kan stellen als door zijn nalatigheid bijvoorbeeld de auto beschadigd raakt. Deze parkeergelegenheid mag hij onbelast ter beschikking stellen.

4. Hoe zit het met belastingvrije schenkingen voor een koopwoning?

Hebt u een klant die een een woning wil kopen of verbouwen? En krijgt hij of zij hiervoor een schenking van bijvoorbeeld zijn of haar ouders? Dan betaalt uw klant  over een bedrag van maximaal € 100.800 geen schenkbelasting. Dit zijn de voorwaarden

Uw klant gebruikt het geld voor aankoop of verbouwing van zijn eigen woning. Of voor de aflossing van uw hypotheek of restschuld. Óf hij koopt er erfpacht-, opstal- of beklemmingsrechten mee af.
Uw klant of zijn partner is tussen de 18 en 40 jaar. De dag van de 40e verjaardag telt nog mee.
Uw klant gebruikt het geld uiterlijk in 2020. 
Uw klant kan schriftelijk bewijzen dat de schenking is betaald, en dat hij de schenking heeft gebruikt voor de eigen woning.
Uw klant heeft niet eerder niet eerder een 'verhoogde vrijstelling' gebruikt. Dat is een belastingvrije schenking voor de eigen woning of een dure studie, of een belastingvrije schenking die hij vrij mag besteden. 

Heeft uw klant de schenking in een overeenkomst vastgelegd? Dan mogen daarin geen voorwaarden voor de schenking staan. Behalve dat de schenking op tijd voor de eigen woning moet worden gebruikt.

Uw klant mag de schenking ook in 2 of 3 jaar belastingvrij ontvangen
Dus bijvoorbeeld € 30.000 in 2018, 2019 én in 2020. Zolang hij of zijn partner jonger is dan 40 jaar én aan de rest van de voorwaarden wordt voldaan.

Vraag de vrijstelling wel ieder jaar aan in de aangifte schenkbelasting.

  • 1
  • 2