3. Fiets van de zaak

Stelt uw klant een (elektrische) fiets ter beschikking aan een werknemer voor woon-werkverkeer dan wordt de fiets in ieder geval geacht ook ter beschikking te zijn gesteld voor privégebruik.
U moet voor dit privégebruik jaarlijks een bedrag bij het loon tellen. Anders dan bij de auto van de zaak is er geen mogelijkheid om tegenbewijs te leveren bij gering privégebruik en is de bijtelling niet uitgezonderd als eindheffingsbestanddeel.
De waarde van dit privégebruik wordt met ingang van 1 januari 2020 gesteld op 7% van de waarde (inclusief omzetbelasting) van de (elektrische) fiets voor elk jaar dat de fiets aan de werknemer ter beschikking staat.
De waarde van de fiets is de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs. RAI-vereniging zet hiervoor een database op. Als de oorspronkelijke consumentenadviesprijs niet te achterhalen is, dan moet u uitgaan van de consumentenadviesprijs (inclusief omzetbelasting) van de meest vergelijkbare fiets.
De bijtelling is loon in natura. Uw klant moet daarover loonbelasting/premie volksverzekeringen inhouden en premies werknemersverzekeringen betalen, en de werkgeversheffing Zvw betalen of de bijdrage Zvw inhouden. U kunt voor uw klant dit loon ook als eindheffingsloon aanwijzen.

2. Wijzigingen lage-inkomensvoordeel (LIV) en jeugd-LIV

Per 1 januari 2020 wijzigen het lage-inkomensvoordeel (LIV) en het jeugd-LIV. Het LIV hangt af van het gemiddelde uurloon van de werknemer. Er zijn op dit moment twee groepen te onderscheiden: werknemers met een gemiddeld uurloon van gelijk of meer dan € 10,05, maar niet meer dan € 11,07, en werknemers met een gemiddeld uurloon van meer dan € 11,07, maar niet meer dan € 12,58.
De werkgever maakt voor de eerste groep werknemers aanspraak op een LIV van € 1,01 per verloond uur met een maximum van € 2.000 per werknemer per kalenderjaar en voor de tweede groep werknemers op een LIV van € 0,51 per verloond uur met een maximum van € 1.000 per werknemer per kalenderjaar.
Met ingang van 1 januari 2020 vervalt het onderscheid tussen deze twee groepen werknemers. Er geldt dan nog maar een bedrag van het voordeel per verloond uur en een maximaal bedrag per kalenderjaar van het LIV .
Voor een werknemer met een gemiddeld uurloon van € 10,05 of meer, maar niet meer dan € 12,58 heeft de werkgever aanspraak op een LIV van € 0,51 per verloond uur met een maximum van € 1.000 per kalenderjaar.
Deze bedragen worden per 1 januari 2020 nog geïndexeerd aan de hand van de hoogte van het minimumloon per 1 januari 2020.
Ook wijzigen per 1 januari 2020 de bedragen die gelden voor het jeugd-LIV. Het bedrag van het voordeel per verloond uur en het maximale bedrag per kalenderjaar per werknemer gaan naar beneden.

1. Temporisering verhoging AOW-leeftijd

Op 1 januari 2020 treedt de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd (als uitvloeisel van het pensioenakkoord) in werking. Met deze wet blijft de AOW-leeftijd in de jaren 2020 en 2021 gehandhaafd op 66 jaar en 4 maanden. Vanaf 2022 vindt een stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd plaats tot 67 jaar in 2024. Vanaf 2025 is de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Meer informatie over de AOW-leeftijd vindt u op svb.nl.

  • 1
  • 2