8. Vragen en antwoorden over btw-heffing bij particulieren met zonnepanelen

Kopieer deze link in uw browser: 
https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/documenten/publicaties/2018/01/12/vragen-en-antwoorden-over-btw-heffing-bij-particulieren-met-zonnepanelen

7. Nieuw btw-identificatienummer: dit moet u weten

Tussen 10 en 31 oktober 2019 ontvingen bijna 1.3 miljoen eenmanszaken een nieuw btw-identificatienummer (btw-id). In dat nummer is het burgerservicenummer (BSN) niet verwerkt.

Het btw-id is alleen nog naar het bedrijf te herleiden. Zo is de privacy van ondernemers met een eenmanszaak beter gewaarborgd. In dit bericht leest u antwoorden op de vragen: wanneer moet uw klant het btw-id gaan gebruiken? En zijn leveranciers en klanten, moeten die ook het btw-id gaan gebruiken? Wat gebeurt er met het oude omzetbelastingnummer?

Het btw-id vermeldt de ondernemer vanaf 1 januari 2020 op zijn facturen, internetsite en gebruikt het voor contacten met klanten en leveranciers. Ook aanpassing van het nummer in de software (zowel in die van u als van uw klant) is nodig. Het btw-id is een persoonlijk, uniek nummer en bestaat net als nu uit: NL - 9 cijfers - B - 2 cijfers. Het verschil is dat de 9 cijfers niet langer gerelateerd zijn aan het BSN en het controlenummer na de B een willekeurig getal is.

Het BSN-gerelateerde omzetbelastingnummer (ob-nummer) blijft u gebruiken bij contact met de Belastingdienst rond de afhandeling van de omzetbelasting. De ondernemer ziet het ob-nummer terug op het portaal als hij btw-aangifte doet. En het staat in de brieven over de omzetbelasting die u of uw klant van de Belastingdienst ontvangt.
Klanten en leveranciers

Het btw-id identificeert uw klant als btw-plichtig ondernemer. Het geeft aan dat uw klant btw in rekening mag brengen. Daarnaast gebruiken zijn klanten het btw-id om met de EU-zoekmachine VIES na te gaan of een bedrijf ingeschreven is voor handelstransacties met bedrijven in andere EU-landen. Het huidige btw-id (na 1 januari ob-nummer) staat vanaf 1 januari 2020 niet meer in VIES. De onderneming is vanaf die datum onder het nieuwe btw-id te vinden in VIES. Voor de Belastingdienst is de historische informatie wel zichtbaar in VIES.

Meer informatie

Voor meer informatie kijk op belastingdienst.nl/btw-id.

Eerder gepubliceerd: Nieuw btw-identificatienummer voor eenmanszaken

Leveranciers van uw klant gebruiken zijn btw-id in hun administratie om er zeker van te zijn dat uw klant een btw-plichtige ondernemer is. Leveranciers kunnen zijn btw-id bijvoorbeeld gebruiken om btw aan hem te verleggen. En ook (buitenlandse) leveranciers gebruiken het btw-id om het bedrijf van uw klant in VIES te controleren op inschrijving.

Als uw klant als eenmanszaak intracommunautair inkoopt/verwerft, dan moet vanaf 1 januari 2020 de buitenlandse leverancier het btw-id van uw klant op zijn factuur vermelden. Krijgt uw klant in 2020 een factuur voor prestaties die de EU-leverancier al in 2019 heeft verricht? En staat op deze factuur toch het ob-nummer? Dan hoeft uw klant de leverancier niet te vragen om een factuur met het nieuwe btw-id.
MOSS

Ook in de regeling Mini One Stop Shop (MOSS) moet uw klant vanaf 1 januari 2020 het btw-id gebruiken. Uw klant krijgt in 2019 nog 2 brieven over de aanpassing van zijn btw-id voor de MOSS: eind november een afmeldingsbrief en begin december een aanmeldingsbrief. Uw klant is niet af- en later weer aangemeld voor de MOSS-regeling. Uw klant krijgt deze brieven omdat de Belastingdienst het btw-id voor de MOSS aanpast.
Artikel 23

Beschikt uw klant als eenmanszaak over een vergunning artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968? Dan ontvangt hij in het 4e kwartaal van 2019 van de Belastingdienst een nieuwe vergunning met het nieuwe btw-id.
Aankoop zonnepanelen

Heeft uw klant destijds een btw-nummer ontvangen bij de aanschaf van zonnepanelen? En aangifte gedaan omdat hij de btw ontvangt? Het nieuwe btw-id is dan niet nodig omdat uw klant niet factureert en geen aangifte omzetbelasting meer doet.

Hebt u het btw-identificatienummer in de toekomst wel nodig omdat uw klant btw-belaste leveringen of diensten gaat verrichten? Neem dan contact op met de Belastingdienst.
Nieuwe KOR en Vrijgestelden

Ondernemers die vrijgesteld zijn van btw of gebruik maken van de nieuwe KOR hebben in het verleden een btw-nummer ontvangen. Daarom hebben zij ook dit nieuwe btw-id nummer ontvangen. Zij hoeven hier niets mee te doen, behalve de brief met het btw-id goed bewaren mochten zij deze in de toekomst nodig hebben. Bijvoorbeeld als ze goederen of diensten gaan leveren die met btw zijn belast.

6. Verandering machtigen Mijn Belastingdienst

In 2019 heeft de Belastingdienst de beheerder van DigiD gevraagd 2 belangrijke verbeteringen te faciliteren omtrent machtigen. Deze verbeteringen zijn sinds de zomer van 2019 beschikbaar. Met het aanbieden van een machtiging voor meerdere belastingjaren machtigt uw klant u niet meer voor 1 belastingjaar maar voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld de komende 12 maanden. Deze machtiging geldt voor alle belastingzaken. U kunt gedurende deze periode ook informatie over eerdere jaren raadplegen.

Verandering machtigingsproces
De Belastingdienst is gestopt met het aanbieden van functionaliteiten rondom machtigen. Waar u op ‘Mijn Belastingdienst’ nog machtigingen kon activeren, kan dat nu op www.machtigen.digid.nl. 

Na het activeren van de machtiging kunt u op www.belastingdienst.nl zaken voor uw klant regelen.

5. Handreiking zelfstandigenaftrek

Vooraf

De zelfstandigenaftrek is geregeld in artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De onderstaande begrippen zijn van belang:

Ondernemer (artikel 3.3 Wet IB 2001 betreft de uitbreiding van het begrip belastbare winst uit onderneming en artikel 3.4 Wet IB 2001 betreft het begrip ondernemer);
Urencriterium (artikel 3.6 Wet IB 2001).

Voorwaarden zelfstandigenaftrek
Om in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek is vereist dat uw klant voldoet aan de volgende voorwaarden:

Hij is ondernemer voor de inkomstenbelasting;
Hij voldoet aan het urencriterium.

Ondernemer
De eerste voorwaarde is dat uw klant kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Als de activiteiten zich afspelen in het economisch verkeer, en voordeel wordt beoogd en redelijkerwijs te verwachten is, kan sprake zijn van een bron van inkomen. Is sprake van een duurzame organisatie die er op gericht is met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijk arbeidsproces met het oogmerk om winst te behalen, dan kan uw klant aangemerkt worden als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Spelen de activiteiten zich af binnen de hobby- of familiesfeer, dan is uw klant géén ondernemer voor de inkomstenbelasting. Om na te gaan of uw klant een ondernemer is voor de inkomstenbelasting, kunt u gebruik maken van de ondernemerscheck op de internetsite van de Belastingdienst.

De wet omschrijft in artikel 3.4 Wet IB 2001 het begrip ondernemer als volgt: “de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming”. Wanneer uw klant alleen inkomsten uit overige werkzaamheden of loon uit dienstbetrekking geniet, komt hij niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek.

Urencriterium
Als 2de voorwaarde stelt de wet dat uw cliënt moet voldoen aan het urencriterium.

De Belastingdienst gebruikt het urencriterium om de zelfstandigenaftrek alleen toe te kennen aan degene voor wie ondernemen de hoofdactiviteit is. De volgende voorwaarden zijn van toepassing op het urencriterium:

Uw klant besteedt ten minste 1.225 uren aan de onderneming;
Uw klant besteedt ten minste 50% van de totale tijd aan het drijven van de onderneming.

De eerste voorwaarde waaraan uw klant moet voldoen, is dat hij gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren besteedt aan de onderneming. Als er 2 of meer ondernemingen zijn, telt u de uren die uw klant daaraan besteedt bij elkaar op. Let daarbij wel op dat alleen de uren in het desbetreffende kalenderjaar meetellen. Als uw klant pas in oktober van een kalenderjaar start met de onderneming, kunt u de voorwaarde van ten minste 1.225 uren niet naar rato verminderen.

De tweede voorwaarde waaraan uw klant moet voldoen, is dat hij ten minste 50% van de totale tijd (tijd aan werkzaamheden in de onderneming, loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden) besteedt aan de onderneming. Deze voorwaarde geldt niet als uw klant in één of meer van de 5 voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was voor de inkomstenbelasting.

Voorbeeld
Een ondernemer werkt in totaal 50 uren per week. Hiervan is hij voor 26 uren per week in loondienst bij een werkgever (52%). Daarnaast besteedt hij 24 uren per week (48%) aan de onderneming. De ondernemer besteedt dus minder dan 50% van de totale tijd aan zijn onderneming, maar omdat hij een startende ondernemer is, is deze voorwaarde niet van toepassing op hem.

Welke uren tellen mee?
Fiscaal dienstverleners stellen op het forum geregeld vragen over het urencriterium. In principe mag een ondernemer alle uren die hij feitelijk verricht aan werkzaamheden met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming meetellen. (Hoge Raad, 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1832). Als regel geldt dat de tijd die de ondernemer slechts beschikbaar was voor de onderneming, niet kan gelden als aan de onderneming bestede tijd. Deze uren mag de ondernemer niet meetellen voor het urencriterium (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 3 februari 1998, ECLI:NL:GHSHE:1998:AA8078).

Daarnaast mag de ondernemer de uren die gericht zijn op het verkrijgen of op peil houden van vakkennis die nodig is om de onderneming op het bestaande niveau te kunnen blijven uitoefenen, meetellen voor het urencriterium. Echter de uren die de ondernemer besteedt aan een opleiding met als doel het verwerven van nieuwe vakkennis, mag hij niet meetellen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5007).

Voorbeeld
Een zelfstandige belastingadviseur volgt een cursus inkomstenbelasting. Deze cursus is gericht op het verkrijgen of op peil houden van zijn vakkennis, die nodig is om de onderneming op het bestaande niveau te kunnen blijven uitoefenen. Dit betekent dat de uren die hij gebruikt meetellen voor het urencriterium. Daarentegen mag een horecaondernemer die een cursus inkomstenbelasting volgt de uren niet meetellen voor het urencriterium. De uren die hij besteedt aan een opleiding met als doel het verwerven van nieuwe vakkennis, tellen niet mee.

Startende ondernemers mogen ook de uren van voorbereidende werkzaamheden meetellen voor het urencriterium. Dit betekent dat het moment van inschrijving bij de Kamer van Koophandel daarmee niet leidend is voor de startdatum van de onderneming. Het gaat om de feitelijke start van de werkzaamheden. Dus de uren vóór de inschrijving tellen ook mee (Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19 december 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BH2296).

Voorbeeld
Per 1 januari 2017 wil een ondernemer een eigen zaak starten. Hij begint met voorbereidende werkzaamheden, zoals het maken van een website. Per 1 maart 2017 heeft hij zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De uren die hij heeft besteed aan de website mag hij meetellen voor het urencriterium.

Als uw klant haar werkzaamheden onderbreekt vanwege een zwangerschap, dan mag ze op grond van artikel 3.6, lid 5 Wet IB 2001 de niet gewerkte uren voor een periode van 16 weken meetellen alsof zij deze wel heeft gewerkt.

Tot slot mag de ondernemer ook de tijd die hij besteedt aan woon-werkverkeer of zoals het reizen naar een zakelijke klant, meetellen voor het urencriterium.

Bewijslast
De bewijslast om het urencriterium aannemelijk te maken ligt bij uw klant. Hij klant moet daarom een urenspecificatie opmaken die niet algemeen van aard en te controleren is. Dit betekent dat duidelijk en inzichtelijk moet zijn aan welke werkzaamheden de uren zijn besteed. Hij moet dit onderbouwen met bewijsstukken, zoals een agenda. Het is daarom raadzaam om dagelijks een overzicht bij te houden. Achteraf opgemaakte overzichten wijst de Belastingdienst af.

Wat ziet de Belastingdienst in de praktijk?
In de praktijk komt het voor dat ondernemers menen te voldoen aan het urencriterium, maar dit niet voldoende aannemelijk kunnen maken. De Belastingdienst ontvangt vaak beknopte urenspecificaties die achteraf zijn opgemaakt. Omdat deze algemeen van aard zijn en niet zijn onderbouwd met onderliggende bewijsstukken, kunnen we deze urenspecificaties niet controleren. In deze gevallen verleent de Belastingdienst dan ook geen zelfstandigenaftrek. Om dit te voorkomen is het aanbevolen om de administratie goed op orde te hebben door de werkzaamheden dagelijks in een overzicht bij te houden. Voor de Belastingdienst moet duidelijk en inzichtelijk zijn welke werkzaamheden zijn verricht, wanneer deze werkzaamheden zijn verricht en hoeveel tijd daaraan is besteed.

Uw klant dient in alle gevallen aannemelijk te maken dat er voldaan wordt aan het urencriterium door middel van bijvoorbeeld boeken en bescheiden. 

Meer informatie
Meer informatie over dit onderwerp vindt u:

4. Persoonsgebonden aftrek: voorkom veelgemaakte fouten

De Belastingdienst ziet in de praktijk dat bij de persoonsgebonden aftrek in de aangifte inkomstenbelasting nog regelmatig onduidelijkheden zijn en fouten worden gemaakt. In dit artikel lichten we enkele aspecten uit waarbij we verwijzen naar eerder geplaatste handreikingen op het Forum Fiscaal Dienstverleners.

1. Aftrek van scholingsuitgaven
Als uw klant uitgaven heeft die verband houden met het volgen van een opleiding of studie, dan kunnen deze mogelijk in aftrek worden gebracht als persoonsgebonden aftrek. Het moet dan gaan om een studie of opleiding die uw klant volgt met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning (box 1). Ook moet sprake zijn van een leertraject. Kennis moet hij opdoen onder begeleiding of toezicht. Een zelfstudie valt hier dus niet onder.

Als aan de voorgaande eisen is voldaan, zijn scholingsuitgaven zoals lesgeld/collegegeld, verplichte leermiddelen en beschermingsmiddelen en uitgaven voor EVC-procedures (Erkenning Verworven Competenties) aftrekbaar. Voor aftrek geldt een drempel van € 250.

Vanaf studiejaar 2015/2016 zijn de voorwaarden voor aftrek van scholingsuitgaven gewijzigd. Scholingsuitgaven zijn niet aftrekbaar als uw klant recht heeft op studiefinanciering. Met studiefinanciering bedoelen we bijvoorbeeld de prestatiebeurs of basisbeurs, maar ook een aanvullende beurs, een lening (zoals collegegeldkrediet of een basislening) of het recht op een reisvoorziening (OV-kaart).

Let op!
Als uw klant wél recht heeft op studiefinanciering of vergelijkbare uitkering, maar er géén gebruik van maakt, dan is de scholingsuitgave niet aftrekbaar.

Als laatste voorwaarde geldt dat deze scholingsuitgaven werkelijk op uw klant moeten ‘drukken’. Dit houdt in dat de uitgaven door uw klant moeten zijn betaald, verrekend, ter beschikking zijn gesteld of dat de kosten rentedragend zijn geworden. Alleen dan mag u de scholingsuitgaven aftrekken.

Meer informatie
Voor meer informatie, lees de handreiking ‘Aftrek scholingsuitgaven in de aangifte IB’.

2. Aftrek van giften
In de praktijk ziet de Belastingdienst een aantal veelvoorkomende fouten bij de aftrek van giften aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Een van de aandachtspunten is de verhoging voor giften aan een culturele ANBI. Bij giften aan een culturele ANBI mag de aftrekbare gift met 25% van de gift worden verhoogd. Giften aan een reguliere ANBI mag u niet verhogen.

Weet u niet of het om een culturele of een reguliere ANBI gaat? U kunt dit nagaan met het programma ANBI opzoeken. Als achter de naam van de ANBI een datum in de kolom ‘Cultuur begindatum’ staat, is het een culturele ANBI. U mag dan de verhoging van 25% toepassen. Zowel aan de gewone gift aan een culturele ANBI als de verhoging van deze gift is een maximum gesteld.

Let op!
Giften die u in de aangifte inkomstenbelasting invult, moet u met schriftelijke stukken aannemelijk maken. Denk bijvoorbeeld aan bankafschriften of kwitanties. De Belastingdienst kan deze schriftelijke stukken tot 5 jaar terug opvragen.

Meer informatie
Voor meer informatie, lees de handreiking ‘Giftenaftrek in de aangifte inkomstenbelasting’.

3. Aftrek specifieke zorgkosten
Uw klant kan vanwege zijn of haar gezondheid op voorschrift van een arts of diëtist een dieet volgen. De uitgaven van dit dieet kunnen aftrekbaar zijn als uw cliënt voldoet aan een aantal voorwaarden. Het gaat om de volgende voorwaarden:

1. Het dieet vindt plaats op voorschrift van een arts of diëtist.

Let op!
Om dit te kunnen beoordelen vraagt de Belastingdienst onder andere om een dieetbevestiging van de betreffende arts of diëtiste. Hiervoor kunt u gebruik maken van de dieetbevestiging op de internetsite van de Belastingdienst.

2. Het dieet moet op de dieetlijst staan. Deze lijst kunt u vinden op de website van de Belastingdienst. In de aangifte mag u niet de werkelijke kosten van het dieet in aftrek nemen. In de dieetlijst vindt u per dieet een vast (forfaitair) bedrag aan kostenaftrek. Alleen dit bedrag mag u in aftrek brengen.

Extra uitgaven kleding en beddengoed
Extra uitgaven die uw klant maakt voor (het wassen van) kleding en beddengoed kunnen aftrekbaar zijn. Hiervoor is de voorwaarde dat uw klant in verband met ziekte of invaliditeit voor ten minste één kalenderjaar meer geld uitgeeft aan kleding en beddengoed dan iemand zonder deze ziekte of invaliditeit. De extra uitgaven moeten dus een direct gevolg zijn van deze ziekte of invaliditeit. In dat geval heeft uw klant recht op aftrek van een vast (forfaitair) bedrag. Dit bedrag is standaard het vaste lage bedrag van € 300 per jaar.

Let op!
Het kan zo zijn dat uw klant recht heeft op aftrek van het hoge vaste bedrag van € 750. Als voorwaarde hiervoor geldt dat de werkelijke uitgaven aan kleding en beddengoed in dat jaar meer zijn dan € 600. Uw klant moet deze extra gemaakte uitgaven dan wel kunnen bewijzen. Dit kan door alle betalingsbewijzen van de gemaakte kosten (zoals kassabonnetjes) te overleggen. Zijn de werkelijke kosten niet hoger dan € 600, dan mag uw klant het vaste lage bedrag van € 300 aftrekken.

Meer informatie
Voor meer informatie, lees de handreiking ‘Aftrek specifieke zorgkosten in de aangifte IB’.

4. Restant persoonsgebonden aftrek
Als u het totaal van de persoonsgebonden aftrek in een jaar niet geheel kunt verrekenen met het inkomen in box 1, 3 of 2, ontstaat een restant persoonsgebonden aftrek. Uw klant rekent dit bedrag zelf uit en vult het in bij de aangifte. De Belastingdienst verrekent dit restant dan met de aanslag van het jaar daarop.

Als u in dat jaar het restant ook niet geheel kunt verrekenen, dan verrekent de Belastingdienst weer het resterende deel in het daarop volgende jaar. Dit houdt zo aan tot het gehele restant persoonsgebonden aftrek is verrekend met het inkomen in box 1, 3 of 2.

Waar kunt u het restant persoonsgebonden aftrek vinden?
Het restant persoonsgebonden aftrek kunt u vinden op de beschikking van de definitieve aanslag inkomstenbelasting van het jaar vóór aangifte. Doet uw klant aangifte over het jaar 2017? Dan staat het restant persoonsgebonden aftrek op de beschikking van de definitieve aanslag 2016. Dit bedrag vult u in onder ‘Restant persoonsgebonden aftrek’ in de aangifte 2017.

Hebt u nog geen definitieve aanslag 2016? Dan kunt u het bedrag uit de aangifte 2016 overnemen. Dit bedrag staat in het overzicht van de aangifte.

Meer informatie
Voor meer informatie, lees de pagina over Persoonsgebonden aftrek op de site van de Belastingdienst.

  • 1
  • 2