8. Heeft een werknemer recht op loon na besmetting met het coronavirus?

Als een werknemer zich als gevolg van het coronavirus ziek meldt, dan heeft de werknemer recht op loon tijdens ziekte. Wanneer een werknemer zich niet ziek meldt omdat de klachten beperkt zijn maar ook niet naar werk kan komen in verband met quarantaine, dan ligt de situatie lastiger. In dit geval zegt de wet dat een werknemer recht behoudt op loon, tenzij het niet werken voor rekening en risico van de werknemer komt. Het is lastig om te betogen dat het niet werken als gevolg van besmetting met het coronavirus en een opgelegde quarantainemaatregel voor rekening en risico van de werknemer komt, terwijl een ‘normale’ ziekmelding een ondernemingsrisico is en niet voor rekening en risico van de werknemer komt. Het is dus zeer verdedigbaar dat een werknemer bij een quarantainemaatregel gewoon recht heeft op loon.

Wat als het aantal besmettingen uit de hand loopt?

De overheid heeft inmiddels aangegeven dat het coronavirus wordt aangemerkt als een ‘buitengewone omstandigheid’. Dit betekent dat werkgevers in bepaalde gevallen aanspraak kunnen maken op werktijdverkorting. Werktijdverkorting houdt in dat het UWV een tijdelijke WW-uitkering verstrekt in verband met werkvermindering. De WW-uitkering wordt door het UWV aan de werkgever voldaan en de werkgever betaalt het loon van zijn werknemers door volgens de geldende afspraken.

Om in aanmerking te komen voor werktijdverkorting moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

het bedrijf is getroffen door een bijzondere situatie die buiten het normale ondernemersrisico valt;
het is de verwachting dat er voor een periode van minimaal 2 tot maximaal 24 weken minstens 20% minder werk is;
er is sprake van een direct verband tussen de bijzondere situatie en de werkvermindering.

De werktijdverkorting duurt in beginsel maximaal 6 weken, maar kan op verzoek worden verlengd tot maximaal 24 weken. Voor oproepkrachten met een nulurencontract en uitzendkrachten kan geen werktijdverkorting worden aangevraagd.

7. Antwoorden Kamervragen over harde aanpak van ambtenaren bij de Belastingdienst

De staatssecretaris heeft Kamervragen beantwoord over de harde aanpak van eigen ambtenaren bij de Belastingdienst. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van berichtgeving hierover in de Volkskrant en het FD.
De staatssecretaris geeft aan dat ook voor medewerkers van de Belastingdienst geldt dat zij, net zoals alle andere mensen, de fiscale wet- en regelgeving moeten naleven. De samenleving mag daarnaast van Belastingdienstambtenaren verwachten dat ze betrouwbaar en zorgvuldig zijn. Zo heeft bijvoorbeeld de Centrale Raad van Beroep meermaals geoordeeld dat met het oog op het aanzien en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst, hoge eisen mogen worden gesteld aan de integriteit van ambtenaren. Dit geldt dan in het bijzonder bij het nakomen van hun fiscale verplichtingen. Dat neemt niet weg dat ook zij menselijke fouten kunnen maken. Zeker vanwege de gewenste open cultuur, waar fouten bespreekbaar en dilemma’s gedeeld moeten kunnen worden, vindt in ieder individueel geval een zorgvuldige afweging plaats. De staatssecretaris geeft aan geen uitspraken te kunnen doen over individuele medewerkers of belastingplichtigen, zowel vanuit de rol van werkgever als vanuit de fiscaliteit in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht.

De staatssecretaris gaat ook in op de angstcultuur bij de Belastingdienst. Hij wil de medewerkers van de Belastingdienst een veilige werkomgeving bieden, waarin zij vrijuit kunnen spreken en kritisch durven en kunnen zijn. Daarom is hier binnen het leiderschaps- en cultuurprogramma veel aandacht voor: in gesprekken tussen leidinggevenden en medewerkers, maar ook door het organiseren van tegenspraak met de medezeggenschap en vertrouwenspersonen. Ook Deloitte zal hier in het cultuuronderzoek bij stilstaan.
Als specifieke actie bij toeslagen wordt met alle betrokkenen bij de toeslagenproblematiek intensief in gesprek gegaan. Die gesprekken moeten in een veilige setting plaatsvinden onder professionele begeleiding, en zorgen voor een open en eerlijke discussie waaruit belangrijke leerpunten worden meegenomen.

6. Antwoord op Kamervragen over de reorganisatie bij de Belastingdienst

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel ‘Onvrede groeit over reorganisatie Belastingdienst’https://fd.nl/economie-politiek/1333734/steeds-meer-vraagtekens-bij-ontvlechting-belastingdienst en de brief ‘Pas op! Wet in uitvoering’?https://www.fnv.nl/nieuwsbericht/sectornieuws/fnv-overheid/2020/02/minister-van-financien-maakt- medewerkers-belasting

 

Antwoord 1

Ja.

 

Vraag 2

Komt de aangekondigde reorganisatie (ontvlechting) overeen met uw visie op de gewenste organisatie van de Belastingdienst? Kunt u uw visie op de organisatie en de gewenste organisatie delen? Kunt u de verschillende stappen beschrijven en daarbij specifiek ingaan op de verschillende dienstonderdelen die breed ingezet worden, zoals de Belastingtelefoon, de ICT enz.? Hoe krijgen deze onderdelen een plek in de nieuwe organisatie?

Antwoord 2

Er is de komende jaren veel werk te verzetten bij de Belastingdienst: de menselijke maat moet uitgangspunt zijn in ons contact met de burger, daarnaast vragen de hersteloperatie op Toeslagen en de ICT-problemen van de Belastingdienst bijzondere aandacht. Met het besluit tot ontvlechting van Belastingdienst, Toeslagen en Douane krijgen deze organisatieonderdelen op korte termijn de bestuurlijke aandacht en focus die past bij de omvang en het belang van hun taak zodat burgers en bedrijven kunnen rekenen op zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en vooral goede dienstverlening. We nemen de ontvlechting ter hand met als motto: ‘doen wat helpt’. Voor de terreinen waar het voor de kwaliteit van dienstverlening beter is om samen te werken, zal dat het uitgangspunt blijven. Zoals de minister van Financiën in het debat van 21 januari jl. heeft aangegeven gaan wij alleen ontvlechten waar dat zinvol is. De drie (twee interim en één waarnemend) Directeuren- Generaal zullen de uitwerking van de ontvlechting met grote zorgvuldigheid en stapsgewijs ter hand nemen.

 

Vraag 3

Wat vindt u van de aangekondigde reorganisatie en het ontbreken van overleg met de ambtelijke organisatie en de grote zorgen van de betrokken medewerkers? Kunt u reflecteren op het gesprek dat u recent had met medewerkers van de dienst?

Antwoord 3

Al deze veranderingen zijn alleen mogelijk als we het samen doen met de medewerkers van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. In het debat op 21 januari is door de minister toegezegd dat de stem van de medewerkers een plek krijgt, ook is de motie Leijten over dit onderwerp door uw kamer aangenomen. De zorgen die worden geuit namens de medewerkers nemen wij zeer serieus. Het is begrijpelijk dat de collega’s willen weten hoe de medezeggenschap wordt betrokken. Op 19 februari jl. zijn wij in gesprek gegaan met de vertegenwoordigers van de samenwerkende centrales en de Departementale Ondernemingsraad. In die gesprekken hebben wij aangegeven dat de verandering wordt gedaan in nauw overleg met medewerkers, medezeggenschap en de vakbonden, zoals aan de heer Omtzigt is toegezegd en waartoe wij zijn opgeroepen door de motie Bruins.

 

Vraag 4

Hoe verklaart u de geluiden binnen de dienst die duiden op grote zorgen of er wel voldoende geluisterd wordt naar de medewerkers en of ze niet buitenspel worden gezet? Op welke manier zijn of worden ook de medewerkers van de dienst betrokken bij de plannen tot ontvlechting? Deelt u de mening dat betrokken medewerkers belangrijke zeggenschap zouden moeten krijgen in de ontvlechting van de dienst? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

De stem van medewerkers van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane in het verandertraject is essentieel. Hun kennis, expertise en ervaringen zijn van groot belang bij de cruciale, maar ingewikkelde veranderingen die nu op stapel staan. Daarom geven wij hen, zoals de moties Bruins en Leijten ook oproepen, een belangrijke stem in de vernieuwingsopgave. Daartoe wordt nauw overleg gevoerd met medewerkers van de dienst, maar ook met de medezeggenschap en vakbonden. Ook wij hebben met hen gesproken over wat zij nodig hebben om hun vak uit te oefenen. Op deze manier willen we bereiken dat burgers en bedrijven kunnen vertrouwen op onze dienstverlening en dat de medewerkers met trots werken voor de Belastingdienst, Toeslagen en de Douane. Voor de zomer zullen wij een plan van aanpak aan uw Kamer toesturen, zoals gevraagd door mevrouw Lodders, waarin ook nadrukkelijk het geluid van de medewerkers een plek in krijgt. Dat kan bijvoorbeeld vorm krijgen door middel van klankbordgroepsessies met verschillende groepen medewerkers of het actief vragen van feedback.

 

Vraag 5

Wat vindt u van de oproep van de samenwerkende centrales van overheidspersoneel om de denkkracht en geld te besteden aan het verbeteren van de automatisering in plaats van aan de zoveelste structuurwijziging? Welke plek krijgt de verouderde IV (informatievoorziening; werken aan verbetering operationele prestaties, verminderen complexiteit en verbeteren professionaliteit en de kosten IT) in de reorganisatie van de Belastingdienst?

Antwoord 5

De zorgen van de samenwerkende centrales en de medewerkers zijn bij ons bekend en die nemen wij serieus. De minister heeft, in het debat op 21 januari, mevrouw Leijten toegezegd de medewerkers van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane te betrekken bij de uitwerking van de ontvlechting. In gesprekken met de samenwerkende centrales van overheidspersoneel hebben wij aangegeven dat de verandering wordt gedaan in nauw overleg met medewerkers, medezeggenschap en de vakbonden. Met het besluit tot ontvlechting van de Belastingdienst in drie onderdelen wordt de bestuurlijke aandacht voor de taak van de onderdelen Belastingdienst, Toeslagen en Douane vergroot. In zijn brief van 11 januari heeft de minister drie maatregelen benoemd. Het versnellen en intensiveren van de verbeteringen op het gebied van managementinformatie en ICT was daar één van. Voor de zomer zal uw kamer worden geïnformeerd over een integraal plan van aanpak IV.

 

Vraag 6

Hoe draagt de ontvlechting en het versterken van de besturing bij aan het oplossen van de problemen bij de dienst en specifiek de uitvoering toeslagen?

Antwoord 6

Zie het antwoord op vraag 2. Onder meer de CAF-11-zaak heeft de noodzaak voor deze maatregel op schrijnende wijze aan het licht gebracht. Met de ontvlechting in Belastingdienst, Toeslagen en Douane krijgen de portefeuilles zowel politiek als ambtelijk een meer passende omvang en ontstaat meer aandacht voor het verbeteren van de uitvoering. Door nauwe samenwerking met de bewindspersonen van de toeslagdepartementen wordt geborgd dat bij het maken van nieuw beleid en het evalueren van bestaand beleid, meer rekening wordt gehouden met de (on)mogelijkheden in de uitvoering.

 

Vraag 7

Wie heeft – en krijgt – de leiding over de uitvoering van de grote ontvlechtingsopgave, mede indachtig de toezegging van de minister betrokken te blijven bij de ontvlechting, gedaan tijdens het debat op 21 januari 2020? Welke rol hebben de andere twee bewindslieden bij de ontvlechtingsopgave?

Antwoord 7

De politieke verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst, Toeslagen en Douane ligt zoals u weet bij ons als staatssecretarissen van Financiën. Wij zijn dan ook aanspreekpunt voor uw Kamer voor wat betreft de voortgang van de aangekondigde maatregelen en trekken gezamenlijk op in de opgave die er ligt. De minister blijft hier bij betrokken, conform zijn toezegging in het debat met uw Kamer van 21 januari 2020.

 

Vraag 8

Wat vindt u van de suggestie van de medewerkers van de dienst om naast een uitvoeringstoets in de toekomst ook het risico op onbedoelde effecten van de wetgeving in de uitvoering mee te wegen? Bent u bereid dit mee te nemen?

Antwoord 8

Bij het maken van beleid staat het realiseren van het gewenste effect voorop. In het proces van beleidsvorming worden conform het Integraal afwegingskader de nevendoeneffecten van beleid zoveel als mogelijk in beeld gebracht en betrokken bij het vormgeven van beleid. De impact van nieuw beleid wordt voor verschillende aspecten bepaald via een aantal toetsen en consultaties, waaronder het afwegingskader belastinguitgaven, de uitvoeringstoets van de Belastingdienst, een MKB-toets, een wetgevingstoets, een toets door de Autoriteit Persoonsgegevens, een internetconsultatie en de regeldruktoets door het Adviescollege toetsing Regeldruk. Ook wordt het doenvermogen steeds meer betrokken bij het maken van beleid. Met ingang van het volgende Belastingplan wordt hier apart aandacht aan besteed middels een op te stellen doenvermogenstoets. Het verkrijgen van inzicht in de werking van beleid – zowel de bedoelde als onbedoelde effecten – is een belangrijk doel van de nauwere samenwerking tussen beleid en uitvoering, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van Financiën over het versterken van de aansturing van de Belastingdienst. Het gebruik van het bestaande instrumentarium om beleid te monitoren en evalueren gaan wij op dit specifieke punt nader bezien, om te borgen dat meer nog dan nu de onbedoelde neveneffecten van beleid – ook in onderlinge samenhang – beter in beeld kunnen worden gebracht.

 

Vraag 9

Bent u bereid om een plan van aanpak met de Kamer te delen waarmee de Kamer inzicht krijgt in het gewenste eindbeeld van de organisatie, het tijdpad – wanneer worden welke stappen gezet – en een kostenoverzicht?

Antwoord 9

In onze brief over de aanpak van de problemen bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane beschrijven wij, mede namens de Minister van Financiën, hoe wij de vervolgstappen bij de Belastingdienst, de Douane en Toeslagen voor ons zien, gericht op een beter en menselijker functioneren. Zoals de minister van Financiën in het debat van 21 januari jl. heeft aangegeven gaan wij alleen ontvlechten waar dat zinvol is. In deze brief is ook een overzicht opgenomen met voorgenomen maatregelen, een plan van aanpak voor de ontvlechting maakt daar onderdeel van uit en wordt voor de zomer met uw Kamer gedeeld.

 

Vraag 10

Bent u bereid om in het plan van aanpak ook aandacht te hebben voor de noodzakelijke cultuurverandering binnen de dienst?

Antwoord 10

Leiderschap en cultuur vormen een essentieel onderdeel van de vernieuwingsopgave van de Belastingdienst en krijgen daarmee ook een belangrijke en niet vrijblijvende plek in het plan van aanpak van de ontvlechting dat wij uw Kamer voor de zomer toesturen. De veranderingen vragen binnen de diensten om een open cultuur, waar dilemma’s worden besproken en er continue reflectie is op wat beter kan. Het is nodig dat we de afstand tussen de top en de werkvloer verkleinen, zodat geluiden van de werkvloer gehoord en opgepikt worden. Medewerkers moeten de ruimte krijgen om als professionals hun vak uit te oefenen.

 

Tussen de diensten zijn er verschillen in taak, context en uitdagingen. Daarom is het belangrijk dat de centrale leiderschaps- en cultuuraanpak binnen elk onderdeel van de Belastingdienst, en binnen Toeslagen en Douane, een eigen invulling krijgt die daarbij aansluit. Deloitte brengt momenteel de huidige cultuur van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane in kaart in relatie tot de gewenste cultuur. Die uitkomsten nemen wij mee in het bepalen van de vorm, mate en het tempo van de ontvlechting.

 

Vraag 11

Wanneer bent u voornemens de uitvoeringstoets over de ontvlechting te delen met de Kamer zoals toegezegd tijdens het debat over de reorganisatie van de Belastingdienst op 21 januari?

Antwoord 11

Wij onderstrepen de toezegging van de minister van Financiën uit het debat van 21 januari. Inmiddels zijn twee interim-directeuren-generaal aangesteld voor de Belastingdienst en Toeslagen. Voor de Douane is een waarnemend directeur-generaal benoemd. Deze hebben de opdracht gekregen om een de ontvlechting uit te werken en daarbij onder andere de organisatorische, juridische, en financiële consequenties in kaart te brengen.

De uitvoering van een haalbaarheidstoets richt zich, overeenkomstig de toezegging van de minister op 21 januari, op de ontvlechting en niet op het besluit tot het aanstellen van drie DG’s. Dat besluit is immers een feit, de wijze van ontvlechting wordt nog uitgewerkt. Als toegezegd, wordt uw Kamer over die uitwerking geïnformeerd.

 

Vraag 12

Bent u bereid om de vragen voor het algemeen overleg Belastingdienst van 4 maart 2020 te beantwoorden, zodat we uw plannen kunnen bespreken tijdens dit debat?

Antwoord 12

Ja.

5. Antwoorden Kamervragen over het bericht ‘Geen gehoor bij de BelastingTelefoon

De staatssecretaris heeft Kamervragen beantwoord over de slechte bereikbaarheid van de BelastingTelefoon. Uit de cijfers blijkt dat in 2019 in totaal 629.267 bellers niet zijn toegelaten tot de wachtrij voor een gesprek met een BelastingTelefoonmedewerker. Afgezet tegen het totaal aantal bellers in 2019 waarbij in het keuzemenu een thema is gekozen, te weten 12.125.821 bellers, blijkt dat circa 5% van deze bellers niet konden worden verbonden met een BelastingTelefoonmedewerker op het moment van bellen omdat de wachtrijen vol waren. Dat betekent dat gemiddeld een op de 20 bellers in 2019 niet kon worden doorverbonden met een medewerker.
Uit een nadere analyse van bellers die in het eerste contact met de BelastingTelefoon niet konden worden toegelaten tot de wachtrij én die zichzelf kenbaar hebben gemaakt met hun BSN, blijkt dat van die bellers ruim 55% in de werkdagen daarna alsnog contact hebben gekregen met een BelastingTelefoonmedewerker. Van de bellers die zich niet kenbaar hebben gemaakt met hun BSN is niet te achterhalen of ze alsnog contact hebben gekregen met de BelastingTelefoon.

In 2020 zal de BelastingTelefoon het terugbellen na piekmomenten eerst op beperkte schaal testen. Het streven daarbij is om dit gaandeweg steeds meer uit te breiden als deze test succesvol blijkt te zijn.
Verder zijn via de Ontwerpbegroting 2019 en Voorjaarsnota 2019 extra middelen aan de BelastingTelefoon toegevoegd. Daarmee kon de in te zetten capaciteit bij de BelastingTelefoon worden vergroot. Om gedurende de aangifteperiode het beoogde bereikbaarheidsniveau te realiseren, wordt door de BelastingTelefoon maximaal opgeschaald. Op dit moment zet de BelastingTelefoon capaciteit in die vergelijkbaar is met die in dezelfde periode in 2019. Het zou echter kunnen dat bij de start van de campagne door een langere gemiddelde gesprekstijd dan vorig jaar minder bellers geholpen kunnen worden bij de BelastingTelefoon. Dat kan langere wachttijden meebrengen. Ondanks de goede voorbereiding op de aangiftecampagne, is dit een dusdanig grote operatie dat verstoringen niet zijn uit te sluiten, aldus de staatssecretaris.

4. Aangifte IB: winst of resultaat uit overige werkzaamheden?

Het is soms lastig te bepalen of een klant wel of geen ondernemer voor de inkomstenbelasting is. Is sprake van winst uit onderneming of van resultaat uit overige werkzaamheden? In dit artikel leest u hier meer over. Wat zijn de definities volgens de wet en de rechtspraak en hoe komt de Belastingdienst in de praktijk tot een oordeel?

Vooraf


De bronnen voor belastbaar inkomen uit werk en woning staan in artikel 3.1 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De volgende onderwerpen zijn daarbij van belang:
• belastbare winst uit onderneming (afdeling 3.2 Wet IB 2001)
• belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (afdeling 3.4 Wet IB 2001)

1. Ondernemer of resultaatgenieter?
Heeft een belastingplichtige inkomen? De Belastingdienst belast dit dan volgens de 1e bepaling van de Wet IB 2001 waaronder het is gerangschikt (artikel 2.14 van de Wet IB 2001). Daarom toetst de Belastingdienst altijd eerst of sprake is van winst uit onderneming. Is dat niet het geval en is ook geen sprake van inkomsten uit dienstbetrekking (loon)? Dan beoordeelt de Belastingdienst of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden.
Wat is belastbare winst uit onderneming?
Volgens de wet is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijk bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen, verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Voor het begrip ‘ondernemer’ is in de wet opgenomen: de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een onderneming voor de inkomstenbelasting kijkt de Belastingdienst of de belastingplichtige ondernemersrisico loopt.
De wetgever heeft bewust gekozen om geen definitie van het begrip ‘onderneming’ op te nemen. In de jurisprudentie staat een onderneming als volgt omschreven: een onderneming is een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal die gericht is op deelname aan het economisch verkeer met het oogmerk om winst te behalen (subjectief criterium). De te behalen winst moet bovendien redelijkerwijs te verwachten zijn (objectief criterium).
Wat is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden?
Volgens de wet is belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit één of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren, verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling volgens artikel 3.90 Wet IB 2001. Het resultaat uit een werkzaamheid is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden behaald met een werkzaamheid, onder welke naam en in welke vorm ook (artikel 3.94 van de Wet IB 2001).

De rechtspraak heeft het resultaat uit overige werkzaamheden, als arbeid is verricht, als volgt gedefinieerd: de belastingplichtige heeft arbeid verricht in het economisch verkeer waarmee hij een geldelijk voordeel beoogde dat hij redelijkerwijs kon verwachten en deze arbeid verrichtte hij niet als ondernemer of in een dienstbetrekking.
Geen ondernemersfaciliteiten voor resultaatgenieters
Volgens artikel 3.95 Wet IB 2001 geldt het winstregime voor het bepalen van het resultaat. Maar de ondernemersfaciliteiten zijn uitgezonderd. Dat betekent dat de belastingplichtige bijvoorbeeld de ondernemersaftrek (artikel 3.74 Wet IB 2001) en de MKB-winstvrijstelling (artikel 3.79a Wet IB 2001) niet mag toepassen bij de berekening van het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Vaststellen resultaat of winst
Hoofdregel is dat het resultaat of de winst conform goed koopmansgebruik wordt vastgesteld (artikel 3.25 Wet IB 2001). In sommige situaties kan de Belastingdienst bij het bepalen van het resultaat het kasstelsel toepassen. Dit is echter een uitzondering op de hoofdregel. In het algemeen gaat het om resultaatgenieters die voor hun werkzaamheden periodiek (bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks) een nagenoeg vaste betaling ontvangen van dezelfde opdrachtgever. Bijvoorbeeld zorgverleners.

2. Ondernemer of resultaatgenieter: beoordeling in de praktijk
Het verschil tussen de begrippen winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden is niet zwart-wit. Zo kan een ondernemer bijvoorbeeld arbeidsintensieve werkzaamheden verrichten, waarbij de factor kapitaal van ondergeschikt belang is. En het is mogelijk dat iemand een onderneming drijft met een geringe hoeveelheid verrichte arbeid. Dat maakt het lastig om een heldere, eenduidige afbakening te maken.
Daarom is, zoals zo vaak in het fiscale recht, een duiding van de feiten via de rechtspraak van groot belang om te kunnen beoordelen of sprake is van winst uit onderneming of van resultaat uit overige werkzaamheden.

OndernemersCheck
Voor een belastingplichtige is het meestal gunstig als de Belastingdienst hem als ondernemer voor de inkomstenbelasting aanmerkt. Zo komt hij immers in aanmerking voor de ondernemersfaciliteiten. Bij de beoordeling of sprake is van winst uit onderneming let de Belastingdienst op verschillende criteria. Welke dat zijn, leest u op de website van de Belastingdienst. Het Hof van Amsterdam heeft de ondernemingscriteria verder gespecificeerd (uitspraak van 16 januari 1998, nr. 96/5387, V-N 1998/210). De OndernemersCheck gaat hier uitgebreid op in.

Voorbeeld: geen ondernemer voor de inkomstenbelasting
In cassatie heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Gerechtshof Den Haag terecht heeft geoordeeld dat een predikant niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting wordt gezien (zaaknummer 42519, datum arrest 26 januari 2007). Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat belastingplichtige, die als vaste predikant is verbonden aan een kerkelijke gemeente en als zodanig een vast traktement geniet, niet als zelfstandig beroepsbeoefenaar kan worden aangemerkt. De werkzaamheden van de predikant worden niet zelfstandig en voor eigen rekening verricht en er wordt ook geen ondernemersrisico gelopen. Omdat niet aan deze voorwaarden wordt voldaan en er ook geen sprake is van een dienstbetrekking vallen de inkomsten onder de categorie resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het Gerechtshof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Gerechtshof heeft terecht geoordeeld dat belastingplichtige voor de inkomsten uit zijn werkzaamheden als predikant afhankelijk is van de verbintenis met de kerkelijke gemeente waarvan hij een vast traktement ontvangt. Het Gerechtshof stelt dus dat belastingplichtige geen ondernemersrisico loopt en dat er geen sprake is van het zelfstandig verrichten van werkzaamheden.

  • 1
  • 2