8. Geen autokostenforfait indien auto's alleen worden gebruikt voor opdrachten in belang van werkgever

De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat de inspecteur ten onrechte een naheffingsaanslag loonheffingen heeft opgelegd wegens vermeend privegebruik van een tweetal auto’s van een hotel.Het gaat om een BV exploiteert die een hotel exploiteert op een waddeneiland. Er zijn drie werknemers in dienst en de BV beschikt over twee auto’s.
De ene wordt gebruikt voor het bij de veerpont ophalen van gasten en om ze daar weer naar toe te brengen.
De andere wordt gebruikt voor de verhuur aan hotelgasten en incidenteel voor het vervoer van medewerkers die vergaderingen en dergelijke op het vasteland bezochten.De inspecteur heeft aan de BV een naheffingsaanslag opgelegd waarbij een voordeel uit de terbeschikkingstelling voor privédoeleinden van de auto's in aanmerking is genomen.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de auto’s niet aan de werknemers ter beschikking zijn gesteld, aangezien zij niet de feitelijke macht over de auto’s uitoefenden. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen dat de werknemers de auto’s voor de bovenvermelde zakelijke doeleinden gebruikten en dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er andere doeleinden waren waarvoor de werknemers de auto’s gebruikten of konden gebruiken.
Dit oordeel is nu door onze hoogste belastingrechter bevestigd.
Hoge Raad, 29 mei 2015, nr. 13/04993

7. Op welk moment eindigt de terbeschikkingstellingsregeling?

Een man stelde zijn aandeel in een onroerende zaak ter beschikking aan een BV waarin hij een aanmerkelijk belang heeft (artikel 3.92 van de Wet IB 2001). Bij overeenkomst van 3 juli 2007 heeft hij zijn aandelen in de BV verkocht, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007. De aandelen zijn op 31 augustus 2007 geleverd.
De vraag is dan wanneer de tbs-regeling is geëindigd.
Volgens de hoogste adviseur van de Hoge Raad, de advocaat-generaal, is dat 3 juli 2007. De datum waarop de onderhavige aandelenovereenkomst perfect is geworden.
Het andersluidende standpunt van de man, 1 januari 2007, is volgens hem onjuist.
De man is al door de belastingrechter in Den Bosch in het ongelijk gesteld en hij zoekt nu zijn gelijk bij de Hoge Raad.
Binnenkort zal blijken of de Hoge Raad net zo over deze kwestie denkt als de advocaat-generaal.
Conclusie van 12 mei 2015, nr. 14/03555

6. Commissie Verzoekschriften Tweede Kamer: een tandenloze tijger die moet worden afgeschaft

Als een oom in 2009 overlijdt, laat hij circa €4 mln. na aan zijn broer, de vader van 2 kinderen, die hierover circa €2 mln. aan successierecht betaalt.
Dan sterft de vader in 2011 en laat hij zijn echtgenote en zijn 2 kinderen elk ruim €1 mln. na. De echtgenote betaalt €85.000 aan erfbelasting en de kinderen elk €195.000. Wanneer tot slot de moeder in 2012 overlijdt, erven de kinderen elk nog eens €2,1 mln., waarover per kind €405.000 aan erfbelasting wordt geheven.
Volgens de 2 kinderen leidt de cumulatie van driemaal successiebelasting over een deel van dezelfde vermogensbestanddelen door de drie overlijdens in de periode 2009-2012 in dit geval tot een onverdedigbare hardheid. Zij achten dit in strijd met het ne bis in idem-beginsel en met artikel 1 van het Protocol van het Europees verdrag voor rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM).
Verder maken zij een vergelijking met de deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting, die moet voorkomen dat er tweemaal belasting over winst wordt geheven. Zij zijn van mening dat de hardheidsclausule van artikel 63 AWR van toepassing zou moeten zijn en leggen hun zaak voor aan de De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven uit de Tweede Kamer (de Commissie), die de Staatssecretaris om een reactie verzoekt.
In zijn antwoord schrijft de staatssecretaris dat de hardheidsclausule in de onderhavige casus niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een “onbillijkheid van overwegende aard”, dat wil zeggen een gevolg dat de wetgever had voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had voorzien.
De Commissie neemt het standpunt van de Staatssecretaris zoals gewoonlijk klakkeloos over en geeft de 2 kinderen het nakijken.

Commentaar
Ik volg deze Commissie al jaren en ook in de tijd dat ik in de Tweede Kamer werkzaam was, heb ik de dossiers voor diverse Kamerleden altijd grondig doorgenomen. Het gaat heel vaak om kwijtscheldingsverzoeken door mensen die ten einde raad zijn. Er zitten echt schrijnende gevallen tussen. Er worden soms ook meer inhoudelijke geschillen aan de Commissie voorgelegd, zoals de onderhavige zaak.
Niettemin volgt deze Commissie voor 99,9 procent altijd het standpunt van de Staatssecretaris en het laat zich raden dat dit standpunt nooit ten gunste is van diegenen die de weg naar deze Commissie hebben weten te vinden.
Mijn ervaring is dat het plaatsnemen in deze Commissie voor de meeste Tweede Kamerleden politiek gezien, simpelweg niet interessant is en dat er daarom nauwelijks tijd en aandacht wordt besteed aan de dossiers die ruim van te voren op de bureau’s van de leden van deze Commissie belanden. Waarom afwijken van het standpunt van de Staatssecretaris in een individuele zaak? Daar zijn politici toch niet voor?
De bijeenkomsten van deze Commissie waar over de voorgelegde gevallen moet worden beslist, zijn dan ook altijd snel afgelopen. De Kamerleden hebben wel wat beters te doen.
Het zij zo, maar dan heeft het ook geen enkel nut meer om deze Commissie nog in stand te houden. Persoonlijk hecht ik veel meer waarde aan het oordeel van de onafhankelijke Nationale ombudsman, wiens taak het is om het tegen de overheid op te nemen.
Het zou in ieder geval een goede zaak zijn als de Tweede Kamer de hand eens in eigen boezem zou steken en zou besluiten om deze totaal zinloze Commissie af te schaffen. Individuele burgers valse hoop geven, past niet in ons democratisch bestel. Afschaffen dus. Ik ga er in ieder geval gemotiveerd voor pleiten bij het Presidium van de Tweede Kamer en het zal waarschijnlijk een zaak van lange termijn worden.
Maar je moet ergens beginnen.
Ik acht de vraag of deze Commissie zichzelf in de toekomst ooit serieus zal gaan nemen, in ieder geval volstrekt kansloos.
De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven doet onderzoek en verricht voorbereidingen zodat de Kamer een (afgewogen) beslissing kan nemen over de verschillende verzoekschriften en burgerinitiatieven. De Commissie bestaat net als andere Kamercommissies uit vertegenwoordigers van alle fracties. De vergaderingen van de commissie (ongeveer tien per jaar) zijn altijd besloten, omdat er veel privacygevoelige informatie aan de orde komt. Ook de vergaderstukken zijn om die reden niet openbaar. Wél wordt over elk verzoekschrift of burgerinitiatief een openbaar verslag uitgebracht, met de conclusie van de commissie, de motivering en een voorstel. De Kamer beslist vervolgens.
Felix Peppelenbosch

5. Geactualiseerd besluit over defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom

In bepaalde vruchtgebruiksituaties wordt bij de langstlevende ouder de volledige waarde van de goederen in aanmerking genomen (artikel 5.4, derde en vierde lid, van de Wet IB 2001).
De bloot eigendom van het kind wordt niet tot de bezittingen in box 3 gerekend. Een voorwaarde voor deze defiscalisering is dat het vruchtgebruik juridisch moet zijn gevestigd.
In de praktijk is gebleken dat de nabestaanden na het openvallen van de nalatenschap te weinig tijd hebben om het vruchtgebruik in juridisch opzicht te laten vestigen.
Dit houdt in dat de defiscalisering niet vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap van toepassing is.
Als het vruchtgebruik formeel wordt gevestigd, is de defiscalisering pas vanaf dat moment van toepassing. In de praktijk leidt dit tot misverstanden.
Daarom keurt staatssecretaris Wiebes (Financiën) met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de defiscalisering met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap.
Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd binnen twee jaren na het overlijden van de erflater.
Besluit van 8 mei 2015, nr. BLKB2015/409M

4. Is advies over pensioen in eigen beheer pensioenadvies?

Geeft een accountant die de pensioenregeling in eigen beheer wijzigt en waardeert een pensioenadvies? Kan hij aangesproken worden op zijn zorgplicht hierover? In dit specifieke geval oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven van niet.

De kwestie
Een accountant verzorgt al vanaf 1997 de jaarrekening en belastingaangifte van B BV. In 2000 heeft B BV op advies van een pensioenadviseur een pensioenregeling getroffen voor de DGA. De pensioenregeling bevat aanspraken op: ouderdoms-, nabestaanden-, wezen- en nabestaandenoverbruggingspensioen.
De regeling is deels verzekerd en wordt deels in eigen beheer gehouden. Vanwege wijziging van het fiscale kader past de accountant in 2004 en in 2006 de pensioenregeling aan. Ook in 2010 verzorgt hij een aanpassing van de pensioenregeling. De accountant draagt ook zorg voor de waardering van de pensioenaanspraken.
In 2006 stopt B BV in overleg met de DGA de verzekerde regeling. Hiervoor raadplegen zij noch de accountant noch de pensioenadviseur. In december 2010 overlijdt de DGA.
De erfgenamen van de DGA en B BV dienen een klacht in bij de Accountantskamer. Zij vinden dat de accountant hen niet dan wel onjuist heeft geadviseerd bij de wijziging van de pensioenregeling in 2010 terwijl hij wist dat de DGA op afzienbare tijd zou komen te overlijden. Met name door niet te wijzen op het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering heeft de accountant volgens hen zijn zorgplicht geschonden.

College van Beroep voor het bedrijfsleven
De Accountantskamer wijst de klacht van de erfgenamen af. Ook het College van Beroep doet dit. Volgens het College biedt de opdrachtbevestiging van de accountant geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de accountant over de getroffen pensioenvoorziening zou moeten adviseren. Het verweer van de erfgenamen dat de accountant zich desondanks toch bezig heeft gehouden met het pensioen vindt ook geen genade in de ogen van het College. De aanpassing van de pensioenregeling in eigen beheer, in het kader van gewijzigde fiscale regelgeving, is geen pensioenadvies. Deze werkzaamheden komen voort uit de - in de opdrachtbevestiging opgenomen - verzorging van jaarrekening en belastingaangifte. Dit geldt eens te meer nu de BV en de DGA een pensioenadviseur hadden die de oorspronkelijke pensioenregeling heeft geadviseerd.

Commentaar
Een interessante casus.
In hoeverre geeft een accountant die een pensioenregeling in eigen beheer waardeert en aanpast aan gewijzigde regelgeving een pensioenadvies?
In dit geval kwam de accountant naar mijn mening met de schrik vrij.
Omdat de pensioenregeling was getroffen op advies van de pensioenadviseur en in de opdrachtbevestiging niets stond over pensioenadvies achtte het College van Beroep dat er geen sprake was van pensioenadvies.
Maar wellicht had het College anders beslist als de pensioenregeling in eigen beheer destijds tot stand was gekomen op initiatief van de accountant dan wel hierbij geen pensioenadviseur was betrokken? Hetgeen in de praktijk nogal eens voor komt.
Ook vraag ik me af of de opvatting dat er geen sprake is van een pensioenadvies bij aanpassing van de pensioenregeling aan gewijzigde regelgeving wel juist is. De pensioenregeling en daarmee de voorziening bij oudedag en/of overlijden worden gewijzigd.
Maar is de behoefte van de DGA ook gewijzigd? Sluit de pensioenregeling na wijziging nog wel aan bij de behoefte van de DGA? Hetzelfde geldt naar mijn mening bij het recent door veel accountants geïnitieerde stoppen met de verdere opbouw van het pensioen. Dit is naar mijn mening wel een (pensioen)advies.
Tevens ben ik van mening dat het tot de zorgplicht van de accountant behoort om te wijzen op (financiële) risico’s die de BV loopt. Daartoe behoren ook de risico’s die voortkomen uit een pensioenverplichting. Zeker nu bij de aanpassingen in 2006 en 2010 al vast stond dat de pensioenverzekeringen waren gestopt en de DGA nog maar kort te leven had.
Overigens vraag ik me af of het geholpen had als de accountant in 2009 geadviseerd had om een risicoverzekering te sluiten. Gezien de gezondheidstoestand van de DGA zou hij hiervoor door verzekeraars niet geaccepteerd worden. Een mogelijke andere oplossing om de risico-aanspraken te schrappen zou wel eens door de Belastingdienst als onzakelijk handelen zijn beschouwd.
Paul Lavrijssen, adviseur Aegon Adfis

  • 1
  • 2