5. Geactualiseerd besluit over defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom

In bepaalde vruchtgebruiksituaties wordt bij de langstlevende ouder de volledige waarde van de goederen in aanmerking genomen (artikel 5.4, derde en vierde lid, van de Wet IB 2001).
De bloot eigendom van het kind wordt niet tot de bezittingen in box 3 gerekend. Een voorwaarde voor deze defiscalisering is dat het vruchtgebruik juridisch moet zijn gevestigd.
In de praktijk is gebleken dat de nabestaanden na het openvallen van de nalatenschap te weinig tijd hebben om het vruchtgebruik in juridisch opzicht te laten vestigen.
Dit houdt in dat de defiscalisering niet vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap van toepassing is.
Als het vruchtgebruik formeel wordt gevestigd, is de defiscalisering pas vanaf dat moment van toepassing. In de praktijk leidt dit tot misverstanden.
Daarom keurt staatssecretaris Wiebes (Financiën) met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de defiscalisering met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap.
Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd binnen twee jaren na het overlijden van de erflater.
Besluit van 8 mei 2015, nr. BLKB2015/409M