8. Ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) start pilot met SBR voor woningcorporaties

Op 25 februari 2016 start het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) een pilot met SBR voor woningcorporaties. 
Minister Blok (Wonen en Rijksdienst) overweegt SBR in 2018 voor alle corporaties verplicht te maken.
SBR is de nationale standaard voor uitwisseling van verantwoordingsgegevens. Die standaard moet het verzamelen en uitwisselen van bijvoorbeeld financiële informatie makkelijker, efficiënter en minder foutgevoelig maken.
Organisaties als de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel maken al gebruik van SBR.
Corporaties die meedoen aan de pilot besparen tijd bij het aanleveren van de gegevens.

7. Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder

De Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder bepaalt wanneer een bestuurder niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De huidige regeling is op een aantal punten aangepast.
Met ingang van 1 januari 2016 zijn de volgende directeuren-grootaandeelhouders niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen:
− de bestuurder die zelf, of samen met zijn echtgenoot, op grond van de statuten over zijn ontslag kan beslissen of niet tegen zijn wil ontslagen kan worden
− de bestuurder die zelf, of samen met zijn echtgenoot en met zijn (aangetrouwde) familieleden tot en met de 3e graad, aandelen heeft die ten minste 2/3 deel van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij (samen met zijn familieleden) over zijn ontslag kan beslissen of niet tegen zijn wil ontslagen kan worden
− bestuurders die samen alle aandelen in de vennootschap hebben en allemaal een gelijk of bijna gelijk deel van het kapitaal in handen hebben
− de bestuurder die via een rechtspersoon waarvan hij de bestuurder is, of via een vennootschap waarin hij aandelen houdt, zoveel invloed in de vennootschap heeft dat hij over zijn ontslag kan beslissen of niet tegen zijn wil ontslagen kan worden
Voor al deze situaties geldt dat de bestuurder zelf direct of indirect aandelen in de vennootschap moet hebben.
Met ‘bestuurder’ wordt in deze regeling de statutair bestuurder bedoeld. Is de statutair bestuurder een rechtspersoon, dan wordt degene die het bestuurswerk doet, ook als bestuurder gezien.

6. Factsheet ZZP/Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA) / nieuwe vragen en antwoorden

Op 1 mei 2016 treedt de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties in werking. De Belastingdienst heeft nieuwe vragen beantwoord.

Moeten opdrachtgevers en zzp’ers alles voor 1 mei 2016 geregeld hebben?
Nee, tot 1 mei 2017 geldt een implementatietermijn. Opdrachtgevers en opdrachtnemers zullen – waar nodig – wel hun werkwijze moeten aanpassen, omdat de VAR per 1 mei 2016 wordt afgeschaft. Voor de eventuele aanpassingen in de werkwijze van opdrachtgevers en opdrachtnemers geldt een implementatietermijn tot 1 januari 2017. In deze periode houdt de Belastingdienst wel toezicht, maar vooral in de vorm van voorlichting over de nieuwe werkwijze en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. Er geldt wel een inspanningsverplichting. Dit betekent dat opdrachtgever en de opdrachtnemer actief bezig moeten zijn de arbeidsrelatie zodanig feitelijk vorm te geven dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Tenminste: als partijen dat ook willen.

Neem de administratieve rompslomp voor zzp’ers toe?

Het werken met modelovereenkomsten is juist eenvoudiger dan het werken met de VAR.
Een VAR moest elk jaar opnieuw worden aangevraagd en bij elke opdracht opnieuw worden opgestuurd. Veranderde het werk of de voorwaarden waaronder werd gewerkt? Dan moest er een nieuwe VAR worden aangevraagd. Wanneer wordt gewerkt met een modelovereenkomst is dit niet meer nodig. Met een modelovereenkomst kan de zzp’er direct aan de slag. De overeenkomst hoeft niet eerst aan de Belastingdienst voorgelegd te worden. De overeenkomst hoeft zelfs niet ondertekend te worden. Zolang de opdrachtgever en zzp’er maar met elkaar afspreken, bijvoorbeeld per e-mail of in de opdrachtbevestiging, volgens welke modelovereenkomst (nummer) er gewerkt wordt.

Krijgt de zzp’er in het nieuwe systeem minder duidelijkheid en zekerheid?

Eerder omgekeerd. Veel zzp’ers dachten dat de VAR een soort werkvergunning was, maar in werkelijkheid gaf de VAR alleen aan de opdrachtgever zekerheid. De VAR hield de zzp’er in het ongewisse of hij/zij wel echt buiten dienstverband werkte. De enige zekerheid voor de zzp’er was dat hij géén recht had op sociale zekerheid. Het nieuwe systeem biedt aan zowel opdrachtgever als zzp’er helderheid en zekerheid, mits ze volgens een modelovereenkomst werken. Dat is voor de zzp’er juist een verbetering.

Wordt het nu voor veel opdrachtnemers moeilijker om als zzp’er te werken?

Nee. De grens tussen ondernemerschap en dienstverband verandert niet. Alles wat nu mag, mag straks ook. Alles wat straks niet kan, kan nu ook al niet. Het wordt met de modelovereenkomsten wel veel duidelijker wat wel en niet kan.

Is het veiliger om tussenpersonen in te schakelen?

Nee, de modelovereenkomsten geven aan opdrachtgevers en opdrachtnemers direct duidelijkheid. Werken via een tussenpersoon geeft niet meer zekerheid.

Moet ik voor elke klus en voor allerlei verschillende klussen opnieuw een overeenkomst opstellen?

Nee. De modelovereenkomsten staan op de website. De algemene modelovereenkomsten zijn geschikt voor alle type opdrachten, ongeacht de branche of het beroep. Als u afspreekt volgens een bepaalde modelovereenkomst te werken, heeft u zekerheid. Welke overeenkomst u neemt, kiezen opdrachtgever en opdrachtnemer zelf.

Holt de DBA de positie en sociale zekerheid van zzp’ers uit?

Integendeel. De positie van zzp’ers wordt verstrekt omdat ook zij bij de DBA zekerheid vooraf hebben. Daarnaast kan de zzp’er, als achteraf blijkt dat er toch sprake was van een dienstverband (schijnzelfstandigheid), met de DBA wél aanspraak maken op werknemersverzekeringen als bijvoorbeeld een WW uitkering. Onder de VAR wist de zzp’er zeker dat hij géén recht had op sociale zekerheid.
Daarnaast ligt aansprakelijkheid met de DBA juist niet meer alleen bij de zzp’er, maar zijn beide partijen verantwoordelijk voor de eigen afdrachten. Onder VAR was alleen de zzp’er aansprakelijk.

Legaliseert de DBA schijnzelfstandigheid?

Met de VAR kan de Belastingdienst niet handhaven op schijnzelfstandigheid. Als het bestaat, kan het niet worden aangepakt. In het nieuwe systeem kan de Belastingdienst wel handhaven. Dan wordt schijnzelfstandigheid niet gelegaliseerd, maar juist aangepakt.

Wat moet een zzp’er nu concreet doen?
Als overduidelijk is dat ze ondernemer zijn helemaal niets. Het werken met modelovereenkomsten is niet verplicht en is alleen bedoeld voor situaties waarin er twijfel bestaat over de aard van de arbeidsrelatie. Zekerheid vooraf? Klik dan hier voor een modelovereenkomst.

Wat betekent de nieuwe wet voor zelfstandigen en bedrijven?

Met de nieuwe wet DBA is er nu steeds meer helderheid ontstaan over de voorwaarden waaronder een zelfstandige kan werken. Als er volgens een door de Belastingdienst opgestelde of beoordeelde modelovereenkomst wordt gewerkt, dan hoeft een opdrachtgever geen loonheffingen in te houden en te betalen. Een zelfstandige is dan niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen (WW, ZW en WIA). Hij krijgt dus geen uitkering als hij werkloos, ziek of arbeidsongeschikt wordt. Het werken volgens een modelovereenkomst zegt alleen iets over de loonheffingen en niet over het ondernemerschap van een zelfstandige.
Opdrachtgevers en zelfstandigen kunnen gebruikmaken van algemene overeenkomsten en overeenkomsten voor branches en beroepsgroepen:
– Algemene modelovereenkomsten
Deze overeenkomsten zijn bedoeld voor iedereen die volgens de voorwaarden van de algemene overeenkomst werkt. Het soort werk of branche is dan niet van belang.
– Voorbeeldovereenkomsten voor branches en beroepsgroepen
Deze overeenkomsten zijn bedoeld voor iedereen die werkt volgens de voorwaarden van een branche of beroepsgroep. Er zijn overeenkomsten voor bijvoorbeeld ICT, bouw, vervoer en medische beroepen.
Opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen altijd kiezen tussen een overeenkomst die door de Belastingdienst is opgesteld of beoordeeld en een eigen overeenkomst die niet aan de Belastingdienst is voorgelegd. Zij zijn namelijk niet verplicht om een overeenkomst voor te leggen. Legt een opdrachtgever de overeenkomst niet voor, dan moet hij zelf bepalen of hij wel of geen loonheffingen moet betalen. Als een opdrachtgever en opdrachtnemer geen gepubliceerde overeenkomst kunnen of willen gebruiken, dan kan een opdrachtgever een eigen overeenkomst aan de Belastingdienst voorleggen. Ook opdrachtnemers kunnen een overeenkomst bij de Belastingdienst voorleggen. Lees meer bij VAR verdwijnt in 2016.

Hoe zit het met de verdeling van verantwoordelijkheden tussen zzp’ers en bedrijven als er toch sprake blijkt van een dienstbetrekking?
Als de Belastingdienst bij een opdrachtgever vaststelt dat een arbeidsrelatie een dienstbetrekking is, dan heeft dat fiscale gevolgen. In die situatie is het mogelijk dat de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonheffingen oplegt aan de opdrachtgever. De opgelegde loonbelasting en premie voor volksverzekeringen kan de opdrachtgever/werkgever in beginsel op de opdrachtnemer/ werknemer verhalen.
De Belastingdienst kan deze loonbelasting en premie voor volksverzekeringen bij de opdrachtnemer/werknemer als voorheffing verrekenen bij zijn aangifte inkomstenbelasting. De opdrachtnemer/werknemer is in deze situatie doorgaans ook verzekerd voor werknemersverzekeringen. De werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) kan de opdrachtgever niet verhalen op de opdrachtnemer/werknemer. Als blijkt dat er toch sprake is van een dienstbetrekking, dan kan de opdrachtnemer zijn positie als fiscaal ondernemer verliezen. Dit betekent dat hij dan geen recht meer heeft op ondernemersfaciliteiten zoals de zelfstandigenaftrek en de oudedagsreserve.

Wanneer gaat de wet DBA in en is er een overgangsperiode?

De wet gaat op 1 mei 2016 in. Dus met ingang van 1 mei 2016 wordt de VAR afgeschaft. Om alle partijen aan het nieuwe systeem van modelovereenkomsten te laten wennen, geldt er een transitieperiode tot 1 mei 2017.
De overgangsperiode bestaat uit twee delen; de voorbereidings- en implementatiefase:
Voorbereidingsfase
Deze fase loopt tot 1 mei 2016. De focus ligt in deze periode op het geven van voorlichting. Zo ontvangen alle VAR-houders binnenkort een brief van de Belastingdienst over de DBA en organiseert de Belastingdienst de komende tijd chatsessies met zzp’ers en webinars voor zzp’ers en opdrachtgevers. Ook is er informatie via onder andere de website van de Belastingdienst, het Ondernemersplein en sociale media.
De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties om gezamenlijk de voorlichting over DBA vorm te geven, bijvoorbeeld door middel van voorlichtingsbijeenkomsten. Daarnaast publiceert de Belastingdienst de laatstealgemene modelovereenkomsten voor bemiddeling bij de al bestaande modelovereenkomsten. Uiteraard blijft het wel mogelijk om (sectorale) overeenkomsten voor te leggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zal deze beoordelen en, indien mogelijk, bij de modelovereenkomsten op de website Belastingdienst.nl publiceren. Lees meer over de mogelijkheden.
Implementatiefase
De implementatiefase loopt van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017. Dit ruime tijdvak geeft opdrachtgevers en opdrachtnemers voldoende tijd en gelegenheid om hun werkwijze waar nodig aan te passen. Tijdens de implementatiefase zal de Belastingdienst toezicht houden, voorlichting geven en een helpende hand bieden. De Belastingdienst neemt in deze fase in principe geen repressieve maatregelen. Uiteraard blijven we overduidelijke gevallen van fraude aanpakken.

Waarom gaat het veranderen, wat is het probleem?
De VAR-regeling wordt met name vervangen door de nieuwe wet DBA omdat:
Schijnzekerheid
Ten eerste zorgt de VAR-systematiek voor schijnzekerheid. Per jaar geeft de Belastingdienst 500.000 VAR-verklaringen aan zzp’ers af. Een VAR wordt afgegeven op basis van feiten en omstandigheden die veelal nog niet bestaan. De afgifte vindt namelijk plaats voorafgaand aan het jaar dat nog moet komen. Een zzp’er weet op het moment van aanvragen van een VAR nog niet wie zijn opdrachtgever(s) voor het aankomende jaar zijn en onder welke feiten en omstandigheden hij aan het werk gaat. In de praktijk blijken feiten en omstandigheden naderhand regelmatig niet overeen te komen met de afspraken op basis waarvan de VAR is verkregen.
Een zzp’er wordt hiermee geconfronteerd als de Belastingdienst na bijvoorbeeld een controle, zijn VAR herziet. De houder van de VAR, de aanvrager, ontleent aan zijn VAR vaak het idee dat hij daarmee voldoet aan de fiscale voorwaarden voor ondernemerschap en daarom recht heeft op ondernemersfaciliteiten. Die zekerheid kan de houder van de VAR daar echter niet aan ontlenen. De enige zekerheid die hij heeft, is dat hij door de VAR te gebruiken niet meer in aanmerking komt voor sociale zekerheid.
Belemmering handhaving van de wet
Ten tweede belemmert de VAR-systematiek de handhaving van de wet door de Belastingdienst. De opdrachtgever is vrijwel ongeclausuleerd gevrijwaard voor het betalen van loonheffingen achteraf. De Belastingdienst kan alleen bij een opdrachtgever handhaven als er sprake is van kwade trouw. De bewijslast om kwade trouw aan te tonen rust op de Belastingdienst. In de praktijk blijkt dat het vrijwel onmogelijk is om kwade trouw aan te tonen.
De VAR-systematiek verstoort daardoor de balans in verantwoordelijkheden tussen opdrachtgevers en zzp’ers. Omdat het niet mogelijk is om te handhaven bij de opdrachtgever, moet de Belastingdienst zich wenden tot de opdrachtnemer. Dat is ongewenst en niet efficiënt. In plaats van handhaven bij één opdrachtgever met bijvoorbeeld 200 zzp’ers handhaaft de Belastingdienst nu bij individuele opdrachtnemers.
In de VAR-systematiek is alleen de opdrachtnemer verantwoordelijk voor het verbinden van de juiste fiscale gevolgen aan de arbeidsrelatie, terwijl de opdrachtgever en opdrachtnemer de arbeidsrelatie samen vormgeven. De wet DBA brengt de verantwoordelijkheden tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers weer in balans doordat opdrachtgevers en opdrachtnemers samen verantwoordelijk zijn voor de fiscale kwalificatie van de arbeidsrelatie.

Waarom brengt de wet DBA een verbetering ten opzichte van de VAR?
De Belastingdienst kan nu niet handhaven op schijnzekerheid en straks wel. De DBA beoogt schijnzekerheid te vermijden en handhaving van de wet mogelijk te maken. De kern is voorkomen van schijnzelfstandigheid in plaats van beboeten.
De focus van de handhaving richt zich op de preventieve werking die ontstaat doordat opdrachtgevers ook een belang zullen krijgen bij de juiste fiscale kwalificatie van een arbeidsrelatie. Lees meer over de achtergrond hiervan in voorgaande vraag ‘Waarom gaat het veranderen, wat is het probleem’. In de handhavingsaanpak gaat Belastingdienst risicogericht te werk.
De DBA verlaagt de administratieve lasten en dejuridiseert het proces. zzp’ers vragen eens per jaar een VAR aan en sturen deze daarna bij elke opdracht mee. Dit brengt een aanzienlijke administratieve last met zich mee. Wanneer er met voorbeeldovereenkomsten gewerkt wordt is dit niet meer nodig. Er kan bijvoorbeeld in de e-mail of opdrachtbevestiging worden afgesproken volgens welke overeenkomst er gewerkt wordt om zekerheid vooraf te krijgen. De Belastingdienst dejuridiseert het proces door de 500.000 juridische beschikkingen te vervangen door een beperkt aantal modelovereenkomsten.
De DBA herstelt de balans in verantwoordelijkheden tussen opdrachtgevers en zzp’ers. Het risico lag bij de VAR alleen bij de zzp’er. Bij de DBA zijn beide partijen zijn verantwoordelijk voor naleving van de wet- en regelgeving. Ook bij de opdrachtgever kan nu gehandhaafd worden.

Waarom is er niet voor gekozen de VAR te verbeteren?

Bij een aanvraag van de VAR is de opdrachtnemer verantwoordelijk voor de juiste invulling van het aanvraagformulier. De opdrachtgever is niet bij de aanvraag betrokken. Daardoor is het lastig om de opdrachtgever medeverantwoordelijk te maken voor de juiste toepassing van een VAR. De opdrachtgever weet immers niet wat er op het aanvraagformulier is ingevuld en kan ook niet controleren of de ingevulde gegevens juist zijn. Met de DBA wil de Belastingdienst de balans in de verantwoordelijkheden tussen opdrachtnemer en opdrachtgever herstellen.
Om de VAR te verbeteren zou het bovendien nodig zijn geweest om een meer uitgebreide vragenlijst bij de aanvraagformulieren te gebruiken. Deze uitgebreidere vragenlijst zou precies moeten kloppen voor elke specifieke arbeidsrelatie en niet zoals nu voor welke bron van inkomen sprake is. Dat zou betekenen dat er VAR-verklaringen voor vrijwel elke arbeidsrelatie opgesteld moesten worden. Deze zou de Belastingdienst dan ook moeten preciseren en automatiseren. In essentie is dat mogelijk met de webmodule die onderdeel was van het wetsvoorstel Beschikking geen loonheffing (BGL). Dit voorstel is definitief van tafel en is omgedoopt tot een alternatief in de nieuwe wet DBA.
De uitgebreide vragenlijst conform het BGL-wetsvoorstel zou het aantal VAR-verklaringen niet verkleinen, maar juist sterk vergroten. De vragenlijst zou de administratieve lasten ook verhogen. Dit was voor de betrokken belangenorganisaties niet acceptabel. Daarbij komt dat de antwoorden van de opdrachtnemer ook bij een uitgebreid vragenformulier grotendeels gebaseerd zijn op feiten en omstandigheden die zich nog moeten voordoen. De afgifte van een VAR vindt namelijk plaats voorafgaand aan het jaar dat nog moet komen. Achteraf kan blijken dat er sprake is van schijnzekerheid. Dit omdat er een grote kans bestaat dat de situatie naderhand feitelijk anders moet worden beoordeeld. Nu de wet DBA is aangenomen ontstaat er een nieuw systeem van overeenkomsten die wel zekerheid vooraf bieden over de kwalificatie van de fiscale arbeidsrelatie.

5. Waardeoverdracht verandert in 2016. Wat betekent dit voor u? 8, 10 en 15 maart 2016 
(Leusden, Nootdorp, Vught)

Naast de bekende pensioenuitvoerders betreedt in 2016 het Algemeen Pensioenfonds (APF) de pensioenmarkt. Als de voorspellingen kloppen, stappen veel werkgevers over naar deze nieuwe uitvoerder.
Dragen zij dan ook de opgebouwde waarde over naar het APF? En zijn er dan speciale punten waarop zij moeten letten? Diezelfde vragen spelen bij de Belgische pensioenuitvoerder (het OFP). Die laat zich steeds nadrukkelijker horen in Nederland. Wat betekent zo’n buitenlandse pensioenuitvoerder voor uw Nederlandse pensioenregeling?
Ook op het terrein van individuele waardeoverdracht speelt het een en ander. Sinds 2015 kunnen werknemers ook na een termijn van zes maanden besluiten tot waardeoverdracht. Er staan wetswijzigingen in de planning. Waar moet u in het bijzonder op letten?
Deze vragen en meer worden besproken door onze samenwerkingspartner Aegon Adfis.
Natuurlijk is er ruimte voor discussies en om ervaringen uit te wisselen met vakgenoten. Als gastspreker deelt Edwin Schop van Flexis Groep zijn ervaringen uit de adviespraktijk.

Meer weten? Kijk op https://www.aegon.nl/zakelijk/adfis/aegon-adfis-academy/trainingen-2016/waardeoverdracht?CID=&MID=&PID=

4. Postrelationele solidariteit; de nieuwe norm bij echtscheiding DGA?

Het Gerechtshof Den Haag beslist dat een BV bij onderdekking van een pensioen in eigen beheer maar een deel van pensioen hoeft af te storten bij een externe pensioenuitvoerder. Het Hof beroept zich daarbij wederom op postrelationele solidariteit tussen de ex-echtgenoten. Is postrelationele solidariteit bij afstorting van pensioen de nieuwe norm?

Pensioen en echtscheiding
Het huwelijk tussen een DGA en zijn vrouw eindigt in 2014. De Rechtbank Den Haag bepaalt dat de BV € 211.743 moet storten bij een in Nederland erkende levensverzekeringsmaatschappij. De pensioenaanspraken van de vrouw die X BV voor haar in eigen beheer hield worden daarmee afgestort.
De DGA gaat in hoger beroep tegen deze uitspraak. Volgens hem heeft X BV te weinig liquide middelen om een bedrag van € 211.743 af te storten. In dat geval kan X BV niet aan haar andere verplichtingen op korte termijn voldoen. En voor zover X BV een bedrag moet af storten, moet dit volgens de DGA: gebeuren bij een verzekeringsmaatschappij ter keuze van hem en met bepaling dat X BV de verzekeringnemer is, de man verzekerd lijf en zijn vrouw begunstigde. Zodat bij overlijden van de vrouw vóór de DGA het vereveningsdeel van de vrouw aanwast bij zijn pensioen.
De vrouw eist dat de DGA c.q. X BV het bedrag van € 211.743 betaalt aan een door haar op te richten Pensioen BV. Zij is bereid tot conversie van de pensioenrechten voor een iets lager bedrag.

Gerechtshof Den Haag
Het Hof is het niet eens met de uitspraak van de Rechtbank en de eis van de vrouw om de € 211.743 over te maken naar haar Pensioen BV.
Het Hof concludeert dat de pensioenvoorziening voor een veel te laag bedrag op de balans van X BV is opgenomen. Ook is het bedrag aan liquiditeiten dat per 31 december 2014 aanwezig is onvoldoende om de pensioenvoorziening voor de man en de vrouw af te storten bij een levensverzekeringsmaatschappij. Volgens het Hof brengt de postrelationele solidariteit tussen ex-echtgenoten met zich dat de DGA en zijn vrouw het effectief aanwezige pensioen in gelijke mate moeten verevenen. Het Hof vindt dat van de DGA niet in redelijkheid kan worden verwacht dat hij een groot deel van de benodigde voorziening ten behoeve van zijn ex afstort waarbij hij geen zekerheid meer heeft over de dekking van zijn eigen pensioen. Daarnaast moet X BV over voldoende liquiditeiten kunnen beschikken om aan haar lopende verplichtingen te kunnen blijven voldoen. De DGA heeft overigens ook onvoldoende eigen vermogen om zorg te dragen voor de afstorting van de pensioenrechten. Het Hof acht het daarom redelijk en billijk dat een pensioenafstorting plaatsvindt voor beide partijen en niet slechts voor één partij. Het vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verwerpt de eis dat de DGA een bedrag van € 211.743 moet storten in een door de vrouw op te richten Pensioen BV.

Commentaar
Dit is nu al de derde uitspraak waarbij het Hof Den Haag wijst op de postrelationele solidariteit bij de verevening van het pensioen. Zie ook, Gerechtshof Den Haag, 18-06-2014: en Gerechtshof Den Haag, 16-12-2015. Postrelationele solidariteit komt erop neer dat zowel de man als de vrouw de onderdekking van het pensioen in eigen beheer verdelen. Zoals we eerder in ons nieuwsbericht van 16-1-2016 aangaven zijn we benieuwd of de Hoge Raad bij een dergelijke verevening ook uitgaat van de postrelationele solidariteit. Immers dit komt niet overeen met eerder door de Hoge Raad gewezen arresten. Die arresten zijn echter uit een tijd dat de marktrente veel minder laag was dan tegenwoordig.
Het Hof vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de eis van de vrouw voor afstorting in een Pensioen BV af. Het Hof spreekt zich uit over de financieringsmogelijkheden van het te verevenen pensioen. Niet over de verevening zelf. Die blijft naar onze mening conform de Wet verevening pensioen bij scheiding. Is de kwestie nu afgedaan, wanneer partijen in navolging van het Hof een gedeelte van de aanspraken afstorten? Of behoudt de vrouw – naast het afgestorte deel - recht op het niet afgestorte gedeelte? In Vraag en Antwoord 15-001 van het Centraal Aanspreekpunt Pensioen (CAP) geeft de belastingdienst het laatste aan. Volgens het CAP wordt er anders afgezien van pensioen. Met alle fiscale gevolgen van dien voor de DGA.

Auteurs: Paul Lavrijssen en Vera Hek, adviseurs Aegon Adfis

  • 1
  • 2