8. Kennisvraag: de nieuwe villa voor Carla Snob en het verdriet van Jos Code

De man van Carla Snob, Jos Code, woont al jaren zeer tot zijn tevredenheid in een koopwoning in een Vinexwijk en heeft dit voorjaar in de postcodeloterij 250.000 euro gewonnen. In plaats van de aflossing van de resterende hypotheekschuld, heeft Carla haar oog laten vallen op een al twee jaar leegstaande vrijstaande villa met zwembad in de nabij gelegen villawijk. Dit betekent voor Jos feitelijk dat er geen weg terug meer is. Het door Carla gedane bod op de villa (vraagprijs) is namelijk gelijk door de dolgelukkige verkoper geaccepteerd. Daarvoor zal Jos tot zijn verdriet in 2016 dan wel zijn hypotheek met 500.000 euro moeten verhogen. De hypotheekrenteaftrek voor de huidige hypotheek van Jos loopt af in 2031. Volgens de hypotheekadviseur geldt deze datum ook voor de hypotheekrenteaftrek voor de verhoging van de hypotheek. Bent u het met de adviseur eens?

Nee, het gaat in feite om een nieuwe hypotheek. De rente is alsdan aftrekbaar tot en met 2046, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.

7. Antwoorden Kamervragen over de belastingdruk voor eenverdieners

Staatssecretaris Wiebes (Financiën) heeft vragen van de Tweede Kamerleden Bashir (SP) en Dijkgraaf (SGP) beantwoord over inkomen en de belastingdruk voor eenverdieners. Daaruit blijkt onder andere het volgende:
De marginale druk op het inkomenstraject tussen ruwweg € 20.000 en € 35.000 is relatief hoog doordat veel inkomensafhankelijke regelingen stap voor stap worden afgebouwd boven een belastbaar inkomen van rond de 20.000 euro. Dit betreft de zorgtoeslag, huurtoeslag, het kindgebonden budget en de algemene heffingskorting. 
Ook de arbeidskorting kent een afbouw, maar pas vanaf een belastbaar inkomen van ongeveer 35.000 euro. Het afbouwen van toeslagen is inherent aan een systeem met gerichte inkomensondersteuning voor huishoudens met lage inkomens zoals wij dat in Nederland kennen.
Wiebes: "Door de afbouw van de verschillende inkomensafhankelijke regelingen zorgen we ervoor dat we de inkomensondersteuning beperken tot die huishoudens die dat nodig hebben. Het zijn dan ook niet alleen de eenverdienerhuishoudens die over dit inkomenstraject te maken hebben met een hoge marginale druk, dit geldt net zo goed voor alleenstaanden en tweeverdieners."
Antwoorden Kamervragen, nr 2016-0000093843 en 2016-0000093843

6. Antwoorden Kamervragen over de koppeling van BTW-nummers aan het BSN

Waarom hanteert de Belastingdienst een BTW-nummer dat gekoppeld is aan het BSN, terwijl dat in strijd is met art. 24 Wet bescherming persoonsgegevens en dus geen wettelijke basis heeft? Deze vraag stelden de Tweede Kamerleden Oosenbrug en Mei Li Vos (beiden PvdA) aan minister van der Steur (Veiligheid en Justitie) en aan staatssecretaris Wiebes (Financiën).
Volgens de beide bewindslieden bepaalt artikel 10 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het burgerservicenummer. Een van de taken van de Belastingdienst is het heffen van omzetbelasting. Om ondernemers te identificeren ten behoeve van het uitvoeren van deze taak kan dus het BSN worden gebruikt. De Belastingdienst doet dat voor de ondernemers die als natuurlijke persoon hun onderneming drijven.
De Wabb staat er niet aan in de weg dat aan het BSN elementen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor de bruikbaarheid van het nummer in systemen, of voor het voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen.
Het BTW-identificatienummer voldoet in dit licht ook aan de eisen in artikel 24 Wet bescherming persoonsgegevens, in de zin dat het een nummer is dat bij de Wet op de omzetbelasting is voorgeschreven en door de Belastingdienst voor bij die wet voorgeschreven doeleinden wordt gebruikt, aldus van der Steur en Wiebes.
Antwoorden Kamervragen, nr. DGB/2016/2869U

5. Reactie mbt verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning van € 100.000 per 1 januari 2017

Aan de vaste commissie voor Financiën
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Datum 30 juni 2016
Betreft Reactie mbt verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning van € 100.000 per 1 januari 2017

Directie Directe Belastingen

Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag
www.rijksoverheid.nl

Ons kenmerk
2016-0000090489

Uw brief (kenmerk)
2016Z08369/2016D18491

Geachte voorzitter,

Op 2 mei jl. heeft u mij de brief doorgestuurd van J.K. te R. van 21 april 2016 inzake de (eenmalig te gebruiken) verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning van € 100.000 (bedrag 2017) die per 2017 in werking treedt (verder: structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning). U vraagt mijn reactie op deze brief.

In de brief van J.K. te R. staat beschreven dat zij in 2013 en in 2015 schenkingen aan hun dochter hebben gedaan om haar in een echtscheidingssituatie financieel te ondersteunen. Daarbij heeft de dochter voor de schenking in 2013 gebruikgemaakt van de (eenmalig te gebruiken) algemene hoge vrijstelling van € 24.676 (bedrag 2013) voor schenkingen door ouders aan een kind tussen 18 en 40 jaar. Zij geven aan dat de optie om gebruik te maken van de (eenmalig te gebruiken) tijdelijk verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning in 2013 niet aan de orde was, omdat de gezamenlijke koopwoning van hun dochter en ex-schoonzoon niet verkocht kon worden, mede omdat de woning qua hypotheekschuld onder water stond. Om die reden heeft hun dochter haar intrek genomen in een huurwoning en geen andere woning kunnen aankopen. In maart 2015 is het huis uiteindelijk met een restschuld verkocht. De ouders hebben in 2015 een schenking aan hun dochter gedaan om onder andere haar deel van de restschuld te kunnen betalen.
Over deze schenking hebben zij aangifte schenkbelasting gedaan zonder beroep te doen op een vrijstelling. Op deze schenking is de gewone jaarlijkse kindvrijstelling van € 5277 (bedrag 2015) van toepassing. Toen de ouders eind 2015 hoorden van de invoering van de structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning per 1 januari 2017 verkeerden zij in de veronderstelling dat hun dochter daarop een beroep zou kunnen doen bij een schenking van haar ouders voor een eigen woning. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Zij menen dat dit toch niet de bedoeling kan zijn.

Ik vind het bewonderenswaardig dat deze ouders hun dochter willen helpen met het weer opbouwen van haar bestaan na een echtscheiding. Dat neemt echter niet weg dat bij de totstandkoming van de structureel verhoogde vrijstelling er uitdrukkelijk is gekozen voor de vormgeving van het overgangsrecht zoals dat nu luidt. Onderstaand zal ik dat nader toelichten.

De Successiewet 1956 kent voor een schenking door een ouder aan een kind een jaarlijkse vrijstelling van € 5304 (bedrag 2016). Dit betekent dat een kind elk jaar van zijn ouders tot dat bedrag belastingvrij een schenking kan ontvangen. Naast deze jaarlijkse vrijstelling zijn er enkele hoge schenkingsvrijstellingen die een eenmalig karakter hebben. Dit betekent dat de jaarlijkse vrijstelling eenmalig voor een schenking van ouders aan een kind tussen 18 en 40 jaar kan worden vervangen door de algemene hoge vrijstelling (€ 25.449 in 2016) of door de hoge vrijstelling voor een dure studie of voor een eigen woning (€ 53.016 in 2016).
Voor de structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning geldt hetzelfde. Er kan in beginsel geen beroep worden gedaan op die vrijstelling indien er al gebruik is gemaakt van een hoge vrijstelling door het kind voor een schenking van de ouders, tenzij wordt voldaan aan een van de in het overgangsrecht opgenomen uitzonderingen.

Tijdens de parlementaire behandeling van de structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning is nadrukkelijk ingegaan op de vormgeving van genoemd overgangsrecht. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 20161 staat het volgende over het overgangsrecht: “De verhoogde schenkingsvrijstellingen zijn eenmalige vrijstellingen. De hoofdregel is dat de verkrijger per schenker eenmaal in zijn leven van één van de regelingen gebruik kan maken. In 2013 en 2014 is eenieder in de gelegenheid gesteld om eerdere schenkingen voor de eigen woning aan te vullen tot de voor die jaren geldende verhoogde vrijstelling van € 100 0002. Op grond van het thans voorgestelde overgangsrecht gaat een vergelijkbare regeling ook gelden voor diegenen die in de kalenderjaren 2015 en 2016 gebruikmaken van de voor die jaren geldende verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning van € 53.016 (bedrag 2016). Zij kunnen in de kalenderjaren 2017 en 2018 bij een schenking voor de eigen woning nog een vrijstelling toepassen tot het bedrag waarmee de met ingang van 2017 geldende vrijstelling voor de eigen woning de thans bestaande verhoogde vrijstelling van € 53.016 (bedrag 2016) te boven gaat. Het overgangsrecht wordt daarmee – in combinatie met de tijdelijke verhoogde vrijstelling in 2013 en 2014 – zodanig vormgegeven dat eenieder de mogelijkheid krijgt of heeft gehad om vrij van schenkbelasting te schenken tot € 100.000 voor de eigen woning.”

Op grond van het vastgestelde overgangsrecht kunnen degenen die in 2013 geheel of gedeeltelijk gebruik hebben gemaakt van een hoge vrijstelling (of van een verhoogde vrijstelling) geen gebruik maken van de met ingang van 1 januari 2017 geldende structureel verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning. Dit betekent dat J.K. te R. niet voldoet aan de voorwaarden van het overgangsrecht voor de structureel verhoogde vrijstelling eigen woning, omdat zij in 2013 reeds gebruik hebben gemaakt van een hoge vrijstelling.

De Staatssecretaris van Financiën

Eric Wiebes

1 Kamerstukken II, 2015/16, 34 302, nr. 3, p. 29.
2 Ter nadere toelichting wordt opgemerkt dat de tijdelijk verhoogde vrijstelling eigen woning van € 100.000, zoals die van kracht was van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014, onder andere de mogelijkheid bood vrij van schenkbelasting een schenking te doen voor de aflossing van hypotheekschulden inclusief eventuele restschulden.

4. Antwoorden Kamervragen over de fiscale behandeling van zzp’ers

Het ministerie van Financiën, de Belastingdienst en het UWV moeten, net als andere opdrachtgevers, in hun processen borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking bij de inhuur van zzp’ers.
Dit antwoordt staatssecretaris Wiebes (Financiën) op vragen van het Tweede Kamerlid Klein (PvdA).
Op de vraag of meer opdrachtgevers zzp’ers alleen nog zullen inhuren via een tussenpersoon die beschikt over een g-rekening in plaats van het rechtstreeks inhuren van zzp’ers door opdrachtgevers vanwege risicobeperking antwoordt Wiebes het volgende: "Bij het rechtstreeks inhuren van een zzp’er, die het werk bovendien volledig zelf uitvoert, kan de opdrachtgever zekerheid krijgen dat er geen loonheffingen hoeven te worden ingehouden en afgedragen op basis van de Wet DBA en de gebruikte (model)overeenkomsten. De opdrachtgever die gebruik maakt van de diensten van een tussenpersoon kan ook zekerheid krijgen op basis van de Wet DBA, maar hij loopt mogelijk een aanvullend risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale inlenersaansprakelijkheid of - ketenaansprakelijkheid. Door te storten op een g-rekening van een tussenpersoon kan de opdrachtgever dit aanvullende risico weer beperken. In beide situaties kunnen fiscale risico’s worden beperkt waardoor er in mijn ogen geen sprake is van oneigenlijke marktwerking."
Antwoorden Kamervragen, nr. DGB/2016/2979 U/

  • 1
  • 2