8. Aanpassing Dagloonbesluit

UWV heeft het volgende bekend gemaakt:

Per 1 december 2016 verandert het Dagloonbesluit voor flexwerkers, starters, herintreders en WW-ers die door ziekte een lager dagloon kregen. Dat leidt mogelijk tot een hoger dagloon.
Het dagloon bepaalt de hoogte van de WW-uitkering. Voor het berekenen van uw dagloon kijken we naar het sv-loon dat u verdiende in het jaar voordat u werkloos werd. Op dit moment delen wij het totale sv-loon door 261 (het gemiddeld aantal werkdagen per jaar), ook als u in sommige maanden geen loon ontving. Voor nieuwe uitkeringen Vanaf 1 december 2016 tellen wij alleen maanden waarin u loon ontving mee voor de berekening van het dagloon. Dit kan dus mogelijk een hoger dagloon betekenen.
De voorwaarden voor de aanpassing van het dagloon en een tegemoetkoming
Voor lopende uitkeringen gaan wij vanaf 1 januari 2017 voor sommige starters, flexwerkers, herintreders op de arbeidsmarkt en personen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard het dagloon aanpassen. Ook krijgen zij mogelijk een tegemoetkoming. Wij betalen de tegemoetkoming vanaf april 2017.

Voor een aanpassing van het dagloon en een tegemoetkoming gelden de volgende voorwaarden:
• Uw WW-uitkering is gestart tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016.
• Het verschil tussen het dagloon op uw eerste WW-dag en het aangepaste dagloon is minimaal 7%.
• U had geen lopende WW-uitkering in de maand waarin uw nieuwe WW-uitkering is gestart. Of uw oude WW-uitkering is niet tegelijkertijd voortgezet met uw nieuwe WW-uitkering.
Verder geldt 1 van de volgende voorwaarden:
• U heeft in het jaar voordat u een WW-uitkering kreeg in 1 of meer kalendermaanden geen loon ontvangen.
• U kreeg na 104 weken ziekte een WW-uitkering in plaats van een WIA-uitkering. En u kreeg in het jaar voor de WW-uitkering in 1 of meer kalendermaanden minder loon door uw ziekte.

U ontvangt nog een bericht
U hoeft niets te doen, wij passen het dagloon automatisch aan. Ontvangt u op of na 1 januari 2017 een WW-uitkering? Of heeft u een uitkering die kan herleven? En is deze berekend volgens de oude dagloonregels? Dan ontvangt u in januari een brief van ons met uw nieuwe dagloon. Komt u in aanmerking voor een tegemoetkoming dan ontvangt u hierover begin 2017 een brief. Loopt uw WW-uitkering voor 1 januari 2017 af, omdat de maximale duur wordt bereikt? Dan herzien wij uw dagloon niet. Als u aan de voorwaarden voldoet krijgt u mogelijk wel een tegemoetkoming.

7. Hof: eigenhandige verbetering pensioenregeling niet toegestaan

Een bedrijfscontroller verbetert eigenhandig, zonder toestemming van zijn werkgever, zijn pensioenregeling aanzienlijk. Het Hof besluit -niet zo verwonderlijk- dat dit niet rechtsgeldig is. Hij veroordeelt de gepensioneerde controller tot terugbetaling van de door de werkgever teveel betaalde premie.

Verbetering pensioenregeling zonder instemming werkgever
X treedt per 1 augustus 1988 bij zijn werkgever in dienst als hoofd-administratie-bedrijfscontroller. Een jaar later maken zij afspraken over een pensioenregeling: een beschikbare premieregeling waarbij een eindloonresultaat wordt beoogd, ondergebracht bij een verzekeraar. In 2004 wijzigt X zijn pensioenregeling door de pensioenbrief zowel namens zichzelf als namens de werkgever te tekenen. Volgens deze pensioenbrief wordt de pensioengrondslag uitgebreid met het vakantiegeld en de 13e maand. En het opbouwpercentage van het beoogde ouderdomspensioen gaat omhoog van 1,75% naar 2% op jaarbasis. X voerde over deze wijzigingen geen overleg met de werkgever, laat staan dat deze hiermee instemde.

Een jarenlange procedure volgt
Op 1 januari 2011 gaat X met pensioen. En dan beginnen de juridische procedures. De werkgever stelt (onder andere) dat hij teveel premie heeft betaald omdat de pensioenregeling zonder zijn toestemming is verbeterd en eist dit terug. De kantonrechter geeft de werkgever gelijk en veroordeelt X tot het betalen van ruim € 128.000. Maar X gaat in beroep bij rechtbank Den Haag. Eén van de argumenten van X is dat hij de pensioenregeling aanpaste (“niet verbeterde”) om te voldoen aan het gewijzigde fiscale kader. De rechtbank gaat hieraan voorbij en oordeelde subtiel dat “niet is toegelicht waarom het specifiek en uitsluitend vanwege de nieuwe fiscale regels nodig was het opbouwpercentage te verhogen en/of de pensioengrondslag te verruimen.”

Het Hof geeft de werkgever gelijk. En gaat uit van een berekening van een deskundige die bepaalde wat het premieverschil is tussen ongewijzigde voortzetting van de regeling en de aangepaste regeling. De rechtbank stelt dit bedrag vast op € 110.000.

Commentaar:
Het lijkt erop dat X gebruik maakte van zijn (vertrouwens)positie binnen het bedrijf om zich te verrijken. Naast het verbeteren van zijn pensioenregeling veroordeelde de rechtbank X ook voor het ten onrechte eigenhandig toekennen van vakantiegeld over zijn 13e maand. En over het uitbetalen van onkostenvergoedingen waar geen recht op bestond. Zo declareerde X tussen 2007 en 2011 voor € 6.500 aan kosten voor huurauto’s, brandstof en parkeerkosten in verband met zijn vakanties in Turkije. Hij verklaarde dit als volgt. Hij heeft recht op privégebruik van de bedrijfsauto en dus ook het recht om op kosten van de werkgever naar Turkije te rijden voor zijn vakantie (7.000 km). Door dat niet te doen maar de bedrijfsauto op kosten van de werkgever op Schiphol te parkeren, op eigen kosten naar Turkije te vliegen en daar op kosten van de werkgever een auto te huren heeft hij de werkgever aanzienlijke kosten bespaard. Het wekt geen verbazing dat het hof deze redenering verwerpt.

Auteur: Erik Schouten, internationaal adviseur Aegon Adfis

6. Vrijwillige voortzetting van zzp’ers bij pensioenfonds minimaal

Staatssecretaris Klijnsma (SZW) zendt de Tweede Kamer het onderzoek naar de praktijk van de vrijwillige voortzetting van een pensioenfonds voor zzp'ers. Zzp’ers maken maar zeer beperkt gebruik van deze mogelijkheid.

Vrijwillige voortzetting bij pensioenfonds
Het kabinet liet onderzoek laten doen in hoeverre pensioenfondsen de wettelijke mogelijkheden bieden om werknemers die zzp’er worden, in staat te stellen hun pensioenopbouw voort te zetten en in hoeverre zzp’ers daar daadwerkelijk gebruik van maken.
Vrijwillige voortzetting stelt werknemers in staat om na beëindiging van de dienstbetrekking te blijven deelnemen aan het pensioenfonds. Dat is primair bedoeld om bij werkloosheid de periode te overbruggen totdat de betrokkene in een nieuwe betrekking weer kan deelnemen aan een pensioenregeling. De Pensioenwet kende een beperking van de vrijwillige voortzetting tot een termijn van drie jaar. Met de groei van het aantal zzp’ers kwam de vrijwillige voortzetting ook in beeld als pensioenvoorziening voor werknemers die als zelfstandige werkzaam worden. In die context is bij de behandeling van de Pensioenwet in 2006 de termijn van de vrijwillige voortzetting tot 10 jaar verlengd. De Pensioenwet biedt de mogelijkheid dat pensioenuitvoerders vrijwillige voortzetting aanbieden, maar verplicht hen daar niet toe. Het is ook aan de uitvoerders om al dan niet nadere termijnen en voorwaarden te stellen.

Bevindingen van het onderzoek: minimaal gebruik door zzp’ers
Het overgrote deel (85 procent) van de bedrijfstakpensioenfondsen biedt de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting. Bij de beroeps- en ondernemingspensioenfondsen ligt dit aandeel lager. Gezien de relatief geringe omvang van dit type pensioenfondsen is dat van beperkte betekenis: 95 procent van de werknemers neemt deel aan een fonds dat de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting biedt. 
Zzp’ers maken maar zeer beperkt gebruik van de vrijwillige voortzetting maken. Op grond van de in dit onderzoek verzamelde gegevens gaat het hierbij naar verwachting om landelijk maximaal 650 zzp’ers. 
Dit is aanzienlijk minder dan gegevens die hierover eerder gepresenteerd zijn. In de brief van 26 juni 2008 is een schatting opgenomen van een mogelijk aantal van 5.000 à 7.500 zzp’ers (hetgeen overigens ook niet veel is ten opzichte van het totaal aantal zzp’ers). Met de inmiddels beschikbare gegevens blijkt dat een groot deel van dit gebruik plaatsvond in andere situaties, waaronder gedurende een verlofperiode. De vrijwillige voortzetting blijkt dus van beperkte betekenis te zijn voor de pensioenopbouw door zzp’ers die hun bedrijf of beroep vanuit een positie als werknemer startten.

Uit het onderzoek blijkt dat de fondsen de regeling voor de vrijwillige voortzetting op verschillende wijzen vormgeven. Dit is nauwelijks van invloed op dit zeer beperkte gebruik. Slechts een minderheid van de onderzochte fondsen maakt gebruik van de mogelijkheid van de 10-jaarstermijn voor zelfstandigen. De meeste hanteren ook voor zzp’ers de standaardtermijn van 3 jaar.

Hoewel voorwaarden een belemmering kunnen vormen, geeft het onderzoek geen aanwijzingen dat hierin een doorslaggevende oorzaak ligt voor het uiterst beperkte gebruik. Bij fondsen met ruime en flexibele voorwaarden is het gebruik niet groter dan bij fondsen die striktere voorwaarden stellen. Ook het actief onder de aandacht brengen van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting, zoals sommige fondsen doen, blijkt er niet toe te leiden dat meer zzp’ers van de regeling gebruik maken.

Naar de ervaring van de in het onderzoek betrokken experts en pensioenuitvoerders zijn de oorzaken van het beperkte gebruik van meer algemene aard. Naast een factor als weinig aandacht voor het pensioen, zeker in de eerste periode dat de betrokkene als zelfstandige werkzaam is, gaat het daarbij om het karakter van de vrijwillige voortzetting als zodanig. Dit brengt met zich dat degene die daarvan gebruik maakt, ook het werkgeversaandeel in de premie moet betalen. En met de voorwaarde dat het gebruik direct moet aansluiten op de periode waarin de betrokkene als werknemer deelnam aan het fonds.

Commentaar:
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal zzp’ers dat zijn pensioenregeling vrijwillig voortzet bij een pensioenfonds bijna te verwaarlozen is. Klijnsma komt dan ook terecht tot de conclusie dat vrijwillige voortzetting niet het geschikte instrument is om ervoor te zorgen dat zzp’ers voldoende pensioen opbouwen.
Het is op zich denkbaar de voorwaarden zodanig aan te passen dat bestaande belemmeringen worden weggenomen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het laten vervallen van de eis dat de deelname direct moet aansluiten bij de periode dat de betrokkene als werknemer bij het fonds was aangesloten, het mogelijk maken van een zelf gekozen premie-inleg en het laten vervallen van de huidige maximumtermijn van 10 jaar. De regeling zou daarmee een ander karakter krijgen, waarmee de huidige afbakening met de verzekeraars wordt losgelaten en de uitvoering gecompliceerder wordt. Ook als dat zou leiden tot een ruimere benutting, kan niet worden verwacht dat een herziene regeling van de vrijwillige voortzetting – gezien het huidige gebruik van maximaal 650 zzp’ers – een rol van betekenis zou hebben voor de zzp’ers die nu geen of onvoldoende pensioen opbouwen. Overigens zou het voor oudere deelnemers voordeliger kunnen zijn om deel te blijven nemen aan een pensioenregeling tegen doorsneepremie dan een derde pijler product. 
Om te bereiken dat ook zzp’ers voldoende pensioen opbouwen, zal de staatssecretaris andere instrumenten moeten inzetten. De Perspectiefnota toekomst pensioenstelsel biedt volgens Klijnsma een schets van de mogelijkheden. 

Auteur: Erik Schouten, internationaal adviseur Aegon Adfis

5. Antwoorden Kamervragen over de koppeling van btw-nummers aan het BSN

Waarom hanteert de Belastingdienst een btw-nummer dat gekoppeld is aan het BSN, terwijl dat in strijd is met art. 24 Wet bescherming persoonsgegevens en dus geen wettelijke basis heeft? Deze vraag stelden de Tweede Kamerleden Oosenbrug en Mei Li Vos (beiden PvdA) aan minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) en aan staatssecretaris Wiebes (Financiën).
Volgens de beide bewindslieden bepaalt artikel 10 Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het burgerservicenummer. Een van de taken van de Belastingdienst is het heffen van omzetbelasting. Om ondernemers te identificeren ten behoeve van het uitvoeren van deze taak kan dus het BSN worden gebruikt. De Belastingdienst doet dat voor de ondernemers die als natuurlijke persoon hun onderneming drijven.
De Wabb staat er niet aan in de weg dat aan het BSN elementen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor de bruikbaarheid van het nummer in systemen, of voor het voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen.
Het BTW-identificatienummer voldoet in dit licht ook aan de eisen in artikel 24 Wet bescherming persoonsgegevens, in de zin dat het een nummer is dat bij de Wet OB is voorgeschreven en door de Belastingdienst voor bij die wet voorgeschreven doeleinden wordt gebruikt, aldus van der Steur en Wiebes.

4. Kamerbrief over (nadelige) gevolgen beëindigen levensloopregeling

In een brief aan de Tweede Kamer gaat staatssecretaris Klijnsma (SZW) in op de (nadelige) gevolgen bij het beëindigen van de levensloopregeling per 31 december 2021.
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit de Tweede Kamer had Klijnsma om een reactie op een van een burger ontvangen brief verzocht.
Klijnsma geeft in haar reactie aan dat voor de partnertoeslag een uitkering op grond van de levensloopregeling geen inkomen is (artikel 2:4, lid 2, onderdeel d Algemeen Inkomensbesluit). Dat betekent dat een dergelijke uitkering niet zou moeten leiden tot beëindiging van het recht op partnertoeslag (artikel 8 AOW).
Daarnaast kan de uitkering van het levenslooptegoed ervoor zorgen dat er meer belasting betaald wordt dan wanneer het levenslooptegoed gelijkmatig over meerdere jaren zou worden uitbetaald. Voor een dergelijke situatie bestaat de middelingsregeling, aldus Klijnsma.

  • 1
  • 2