Staatssecretaris Klijnsma (SZW) zendt de Tweede Kamer het onderzoek naar de praktijk van de vrijwillige voortzetting van een pensioenfonds voor zzp'ers. Zzp’ers maken maar zeer beperkt gebruik van deze mogelijkheid.
Vrijwillige voortzetting bij pensioenfonds
Het kabinet liet onderzoek laten doen in hoeverre pensioenfondsen de wettelijke mogelijkheden bieden om werknemers die zzp’er worden, in staat te stellen hun pensioenopbouw voort te zetten en in hoeverre zzp’ers daar daadwerkelijk gebruik van maken.
Vrijwillige voortzetting stelt werknemers in staat om na beëindiging van de dienstbetrekking te blijven deelnemen aan het pensioenfonds. Dat is primair bedoeld om bij werkloosheid de periode te overbruggen totdat de betrokkene in een nieuwe betrekking weer kan deelnemen aan een pensioenregeling. De Pensioenwet kende een beperking van de vrijwillige voortzetting tot een termijn van drie jaar. Met de groei van het aantal zzp’ers kwam de vrijwillige voortzetting ook in beeld als pensioenvoorziening voor werknemers die als zelfstandige werkzaam worden. In die context is bij de behandeling van de Pensioenwet in 2006 de termijn van de vrijwillige voortzetting tot 10 jaar verlengd. De Pensioenwet biedt de mogelijkheid dat pensioenuitvoerders vrijwillige voortzetting aanbieden, maar verplicht hen daar niet toe. Het is ook aan de uitvoerders om al dan niet nadere termijnen en voorwaarden te stellen.
Bevindingen van het onderzoek: minimaal gebruik door zzp’ers
Het overgrote deel (85 procent) van de bedrijfstakpensioenfondsen biedt de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting. Bij de beroeps- en ondernemingspensioenfondsen ligt dit aandeel lager. Gezien de relatief geringe omvang van dit type pensioenfondsen is dat van beperkte betekenis: 95 procent van de werknemers neemt deel aan een fonds dat de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting biedt.
Zzp’ers maken maar zeer beperkt gebruik van de vrijwillige voortzetting maken. Op grond van de in dit onderzoek verzamelde gegevens gaat het hierbij naar verwachting om landelijk maximaal 650 zzp’ers.
Dit is aanzienlijk minder dan gegevens die hierover eerder gepresenteerd zijn. In de brief van 26 juni 2008 is een schatting opgenomen van een mogelijk aantal van 5.000 à 7.500 zzp’ers (hetgeen overigens ook niet veel is ten opzichte van het totaal aantal zzp’ers). Met de inmiddels beschikbare gegevens blijkt dat een groot deel van dit gebruik plaatsvond in andere situaties, waaronder gedurende een verlofperiode. De vrijwillige voortzetting blijkt dus van beperkte betekenis te zijn voor de pensioenopbouw door zzp’ers die hun bedrijf of beroep vanuit een positie als werknemer startten.
Uit het onderzoek blijkt dat de fondsen de regeling voor de vrijwillige voortzetting op verschillende wijzen vormgeven. Dit is nauwelijks van invloed op dit zeer beperkte gebruik. Slechts een minderheid van de onderzochte fondsen maakt gebruik van de mogelijkheid van de 10-jaarstermijn voor zelfstandigen. De meeste hanteren ook voor zzp’ers de standaardtermijn van 3 jaar.
Hoewel voorwaarden een belemmering kunnen vormen, geeft het onderzoek geen aanwijzingen dat hierin een doorslaggevende oorzaak ligt voor het uiterst beperkte gebruik. Bij fondsen met ruime en flexibele voorwaarden is het gebruik niet groter dan bij fondsen die striktere voorwaarden stellen. Ook het actief onder de aandacht brengen van de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting, zoals sommige fondsen doen, blijkt er niet toe te leiden dat meer zzp’ers van de regeling gebruik maken.
Naar de ervaring van de in het onderzoek betrokken experts en pensioenuitvoerders zijn de oorzaken van het beperkte gebruik van meer algemene aard. Naast een factor als weinig aandacht voor het pensioen, zeker in de eerste periode dat de betrokkene als zelfstandige werkzaam is, gaat het daarbij om het karakter van de vrijwillige voortzetting als zodanig. Dit brengt met zich dat degene die daarvan gebruik maakt, ook het werkgeversaandeel in de premie moet betalen. En met de voorwaarde dat het gebruik direct moet aansluiten op de periode waarin de betrokkene als werknemer deelnam aan het fonds.
Commentaar:
Uit het onderzoek blijkt dat het aantal zzp’ers dat zijn pensioenregeling vrijwillig voortzet bij een pensioenfonds bijna te verwaarlozen is. Klijnsma komt dan ook terecht tot de conclusie dat vrijwillige voortzetting niet het geschikte instrument is om ervoor te zorgen dat zzp’ers voldoende pensioen opbouwen.
Het is op zich denkbaar de voorwaarden zodanig aan te passen dat bestaande belemmeringen worden weggenomen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het laten vervallen van de eis dat de deelname direct moet aansluiten bij de periode dat de betrokkene als werknemer bij het fonds was aangesloten, het mogelijk maken van een zelf gekozen premie-inleg en het laten vervallen van de huidige maximumtermijn van 10 jaar. De regeling zou daarmee een ander karakter krijgen, waarmee de huidige afbakening met de verzekeraars wordt losgelaten en de uitvoering gecompliceerder wordt. Ook als dat zou leiden tot een ruimere benutting, kan niet worden verwacht dat een herziene regeling van de vrijwillige voortzetting – gezien het huidige gebruik van maximaal 650 zzp’ers – een rol van betekenis zou hebben voor de zzp’ers die nu geen of onvoldoende pensioen opbouwen. Overigens zou het voor oudere deelnemers voordeliger kunnen zijn om deel te blijven nemen aan een pensioenregeling tegen doorsneepremie dan een derde pijler product.
Om te bereiken dat ook zzp’ers voldoende pensioen opbouwen, zal de staatssecretaris andere instrumenten moeten inzetten. De Perspectiefnota toekomst pensioenstelsel biedt volgens Klijnsma een schets van de mogelijkheden.
Auteur: Erik Schouten, internationaal adviseur Aegon Adfis