3. Volkscultuur en btw

Uitingen van volkscultuur zoals onder andere bloemencorso’s, carnavalsverenigingen en schutterijen, hebben eenzelfde culturele waarden als andere vormen van cultuur zoals opera, musea en theater. Dat heeft de staatssecretaris geantwoord op vragen van de Tweede Kamer. Voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief is een waardering van cultuuruiting dus niet relevant. De Belastingdienst toetst aan de hand van Tabel I bij de Wet OB 1968 welke leveringen van goederen of verrichtingen van diensten in aanmerking komen voor toepassing van het verlaagd btw-tarief aan de hand van de aldaar met name genoemde prestaties. In relatie tot de gestelde vragen is bijvoorbeeld ingevolge post b-14 van genoemde Tabel I het verlaagde btw-tarief van toepassing voor het verlenen van toegang tot: circussen; dierentuinen; openbare musea of verzamelingen, daaronder begrepen nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen, zoals catalogi, foto’s en fotokopieën; muziekuitvoeringen en toneeluitvoering, daaronder begrepen opera’s, operettes, dansen, pantomimes, revues, musicals en cabarets, alsmede lezingen, met uitzondering van peepshows en andere optredens die primair zijn gericht op erotisch vermaak; bioscopen; sportwedstrijden, sportdemonstraties en dergelijke; attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijk primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen.
In post b-15 van Tabel I is eveneens onder het verlaagde tarief gebracht de 'diensten van exploitanten van reizende inrichtingen voor vermaak op kermissen”, en in post b-17 het 'optreden door uitvoerende kunstenaars'. Zoals uit de opsomming van deze posten blijkt, bestaat er bij de toepassing van het verlaagde tarief geen onderscheid in het soort cultuur. Ook blijkt uit de opsomming dat de term ‘cultuur’ geen criterium is voor de toepassing van het verlaagde btw- tarief, aldus de staatssecretaris.